Een vliegende hagedis die zij aan zij met de dinosauriërs leefde, ontwikkelde zo’n grote kop dat hij het luchtruim voor de grond moest verruilen, zo blijkt uit nieuw onderzoek.
Paleontologen van de Portugese NOVA Universiteit in Lissabon konden de soort bestuderen nadat in 2013 een fossiel was ontdekt bij een politieactie in Brazilië. De politie nam toen 30.000 binnengesmokkelde fossielen in beslag, waaronder een van de pterosauriër Tupandactylus navigans, die 145 tot 100 miljoen jaar geleden leefde.

Het fossiel van Tupandactylus navigans is uniek omdat het alle botten van het vliegende reptiel bevat en zelfs sporen vertoont van de grote hanenkam.
De wetenschappers maakten CT-scans van het fossiel en reconstrueerden het skelet als 3D-model, dat de lichaamsbouw van de pterosauriër gedetaileerd weergeeft.
Uit het onderzoek blijkt dat de soort, anders dan de onderzoekers hadden verwacht, een zeer lange nek had, die de helft van de wervelkolom vormde. Volgens de wetenschappers kon die lange nek de kop maar moeilijk ondersteunen tijdens het vliegen.

Op basis van scans van het hele fossiel maakten de onderzoekers een nauwkeurig 3D-model van de lichaamsbouw van de pterosauriër.
Het vliegende reptiel had een groot uitgroeisel van botweefsel boven zijn kop. Daarbovenop zat een hanenkam van zacht weefsel, als een soort zeil op een mast. Dat zag er ongetwijfeld indrukwekkend uit, en dat was precies de bedoeling.
Hanenkam verleidde vrouwtjes
Het doel van de hanenkam was het aantrekken van partners, en dat lijkt goed te zijn gelukt, want de evolutie bevorderde het ontstaan van dit verder onbruikbare lichaamsdeel.
De hanenkam, die in de loop der tijd steeds groter werd, moet zo belangrijk zijn geweest voor het doorgeven van de genen dat dat voordeel opwoog tegen het ongemak dat de ptesosauriër niet meer kon vliegen.
De onderzoekers vergelijken het vliegende reptiel met de pauw, die een vergelijkbare ontwikkeling heeft doorgemaakt. Ook voor deze vogel is de aantrekkingskracht van de staartveren belangrijker dan het vermogen om te vliegen.
Net als de pauw kon de pterosauriër misschien net in een boom komen om vijanden te ontwijken, maar het lijkt erop dat hij zijn leven grotendeels op de grond doorbracht.

De 60 cm hoge pterosauriër gebruikte zijn vleugels als voorpoten tijdens het lopen (l). Dit loopje kennen we ook van andere vliegende reptielen (r).
Het 3D-model laat zien dat de soort vrij lange poten en kortere vleugels had dan andere vliegende reptielen. Dat is mogelijk een extra aanpassing aan het leven op de grond. Wellicht liep het dier op vier poten – in tegenstelling tot de vogels die nu op de grond leven.
Dankzij fossiele voetsporen weten we dat ook andere pterosauriërs zich bij het lopen met hun vleugels ondersteunden.

Pterosauriërs heersten 160 miljoen jaar in het luchtruim
Wereld was hun leefgebied
Pterosauriërs, vliegende reptielen, leefden zij aan zij met de dinosauriërs. Ze kwamen 228 tot 66 miljoen jaar geleden voor over de hele wereld.
Vleugel was verlengde ringvinger
De vleugels van pterosauriërs bestonden uit huidmembranen die gespannen waren tussen de extreem verlengde ringvinger en de flank, bij sommige soorten tot aan de onderkant van de achterpoten.
Alle soorten en maten
Pterosauriërs waren er in alle soorten en maten. Ze maten 25 cm van vleugelpunt tot vleugelpunt, terwijl de grootste een spanwijdte van ruim 9 meter hadden: drie keer die van de grote albatros, de huidige recordhouder.
Alleseter
Net als de huidige vogels vulden de pterosauriërs allerlei niches. Sommige joegen op landdieren, sommige visten op zee, sommige aten planten en sommige vingen andere vliegende reptielen.