AFP/SCANPIX

De dood geklopt: 69 dagen levend begraven

Als de mijnwerker Mario Sepúlveda op 5 augustus 2010 afdaalt in de San José-mijn, weet hij nog niet dat hij maandenlang geen daglicht meer zal zien. Een paar uur later stort de mijn in en zitten hij en zijn 32 collega’s muurvast, 685 meter onder de grond. In de maanden die volgen worden hun lichamen op de proef gesteld door zuurstofgebrek, schimmelinfecties en de klamme hitte. En ze hebben geen idee of ze ooit nog boven zullen komen.

Donderdag 5 augustus 2010 om 13 uur: Mario Sepúlveda sluit zich af voor de herrie met oordoppen en denkt aan zijn gezin terwijl hij machinaal stenen wegbikt. Tot oordoppen en dagdromen de werkelijkheid niet langer kunnen buitensluiten ...

Rondom Mario Sepúlveda vallen er plotseling stenen en rotsblokken neer. Een waas van mijnstof trekt voor zijn graafmachine op.

Een eindje verderop ziet hij het silhouet van een van zijn collega’s, die met zijn lippen het woord vormt waar alle mijnwerkers als de dood voor zijn: instorting.

Sepúlveda is niet verbaasd. Hij voorspelt al jaren dat dit te gebeuren staat en heeft bij de autoriteiten aangeklopt, maar vergeefs. Niemand heeft oog voor de misstanden in de San José-mijn.

Al meer dan 100 jaar delven mijnwerkers grote hoeveelheden goud en koper uit deze mijn, die in het noorden van Chili ligt.

De gangen zijn zonder enig plan aangelegd en er zijn er zo veel dat de mijn als het ware poreus is.

In de dagen die aan deze 5e augustus voorafgingen, waren er al tekenen van onheil. De rotsgrond maakte geluiden alsof hij kreunde.

San José-mijn.

© Shutterstock

‘De berg huilt,’ zeiden de door de wol geverfde mijnwerkers over het gekraak, waarvan ze wisten dat het de aankondiging was van een instorting.

De medewerkers die de leiding op het probleem attent maakten, kregen slechts te horen dat ze de plafonds in de gangen moesten stutten.

Zelfs na het gekreun van die ochtend ondernam de leiding niets. Carlos Pinilla, de ploegbaas voor die dag, suste de gemoederen – de mijn ‘zette zich’ alleen maar. Maar zelf sprong hij op het eerste voertuig dat hem uit de mijn kon brengen.

Anderhalf uur later zit Sepúlveda in zijn graafmachine als de mijngang midden in de mijn instort en alle uitgangen blokkeert. Ook een rotsblok van 700.000 ton is neergestort. Sepúlveda en 32 collega’s zitten vast onder de grond in een mijn op 685 meter diepte.

Donderdag 5 augustus, ca. 17 uur:

Een voor een druppelen de mijnwerkers binnen in de beveiligde ruimte, het trefpunt.

Ongevallen en kleine instortingen zijn in de San José-mijn bijna aan de orde van de dag, dus de mannen weten wat ze te doen staat.

Ze banen zich een weg door stof en stenen naar de veilige ruimte onder in de mijn. Opgelucht zien ze dat iedereen nog leeft en er met schrammen van af is gekomen.

Het plafond van de 16,5 m2 grote hal is versterkt om de druk van de grootste stenen aan te kunnen. Onder de noodvoorzieningen zijn twee zuurstoftanks, een medicijnkast en wat voedsel.

De mannen moeten nu tien liter water, een blik perziken, twee blikken erwtjes, een blik zalm, 16 liter melk, 18 liter sap, 20 blikken tonijn, 96 pakken biscuits en vier blikken bonen delen. Daarmee kunnen tien mijnwerkers 48 uur toe – de tijd die het ze volgens de mijnmaatschappij kost om zich uit te graven.

Nu moeten de 33 mannen de leiding laten weten dat ze vastzitten, dus ze laten dynamiet ontploffen en ze steken autobanden in brand in de hoop dat het lawaai en de dikke zwarte rook door scheuren dringen en de aandacht van de leiding trekken.

De voorman van de ploeg had formeel het bevel en de verantwoordelijkheid. Maar hij deelde die rol met de elektricien Mario ­Sepúlveda, die met zijn charisma en energie een rots in de branding was. Toen Sepúlveda instortte en zich erop voorbereidde te zullen sterven, smeekten de anderen hem om vol te houden, zodat ook zij konden overleven.

© AFP/SCANPIX

Vrijdag 6 augustus:

Vaak fungeren de ventilatiekokers als nooduitgangen. Sepúlveda onderzoekt of ze daarlangs weg kunnen.

’s Nachts slapen de mannen onrustig. Door de stukken karton die ze als matras gebruiken, voelen ze het vocht en de scherpe stenen. Het geluid van druppelend water en vallende kiezels herinneren de mannen voortdurend aan hun penibele situatie.

Sepúlveda gaat de mijngang in om de ventilatieschacht te zoeken, die in veel Chileense mijnen dient als vluchtroute. Sepúlveda’s ogen fonkelen – hij wil iets doen. Zijn collega’s noemen de kleine man ‘el Loco’, de clown, omdat hij altijd in is voor een grap.

Hij vindt de schacht en klautert omhoog. De leren ladder is echter half vergaan, en verderop door een plastic slang vervangen.

Sepúlveda pakt hem vast en zet zijn laars tegen de wand van de schacht. Maar doordat de stenen glad zijn, glijdt zijn voet weg, en tegelijk krijgt hij een vallende steen in zijn gezicht. Hij raakt een tand kwijt en zijn lip bloedt.

Als hij naar boven kijkt, ziet hij dat de schacht door grote rotsblokken geblokkeerd is. In het besef dat het geen zin heeft om zijn leven op het spel te zetten, gaat hij terug.

Maandag 9 augustus, dag 5:

De reserves raken op. De uitgeputte mijnwerkers zijn danig verzwakt, ze hebben overal wonden en vallen ten prooi aan schimmelinfecties.

Als Sepúlveda meldt dat de ventilatieschacht niet als vluchtroute kan dienen, vervliegt het laatste restje hoop van de mannen op een snelle redding. Om de moed erin te houden maken ze een dagplanning en blijven ze bezig.

Een van de mijnwerkers gebruikt de accu’s van machines om voor licht voor de hoofdlampen te zorgen.

Anderen halen lege olievaten, waarin de mannen het chemische toilet kunnen legen. Het verse water is allang op, maar er is nog water voor de machines, dat de mannen ondanks de oliesmaak drinken.

Met het voedsel is het slechter gesteld. Ieder moet het doen met een lepeltje tonijn en een slok melk. De 100 kilocalorieën per dag zijn lang niet toereikend voor de arbeiders, die er zo’n 3600 nodig hebben.

Bovendien gaat het verblijf onder de grond ze niet in de koude kleren zitten. Ze hebben zweren in hun mond, en op hun borst en voeten breiden schimmels zich uit. Het ergst is het gesteld met de 63-jarige Mario Gómez.

Na een leven lang in de mijnen heeft hij silicose, een ziekte die tot littekenweefsel in de longen leidt en het ademhalen bemoeilijkt. In de warme, vochtige en zuurstofarme omgeving moet Mario Gómez voortdurend naar adem happen.

© Archive

Schimmels

De luchtvochtigheid in de mijn lag constant op ongeveer 90 procent. Daardoor konden de mannen hun zweet niet kwijt en hun temperatuur niet goed regelen. Tegelijkertijd gaf het vocht schimmels ruim baan. Deze schimmels groeien meestal op de huid, maar soms dringen ze ook de spieren en het bindweefsel binnen. De mijnwerkers hadden last van onder meer ringworm en een voetschimmelinfectie

Dinsdag 10 augustus, dag 6:

Na vijf dagen van de buitenwereld afgesloten te zijn horen de mijnwerkers plotseling een boor die zich een weg door de gesteentelagen vreet.

Gómez’ ademhalingsproblemen worden erger door de temperatuur, die niet onder de 30 °C komt, en de luchtvochtigheidsgraad, die op 95 ligt.

De mijngangen doen hem meer denken aan macabere catacomben, waar ze langzaam maar zeker stikken. ’s Nachts luisteren ze naar het druppelende water, dat als een klok de minuten en uren wegtikt, tot het onvermijdelijke einde.

Maar dan klinkt er een ander geluid doorheen: een aanhoudend gesnerp van metaal tegen een rotswand. Een van de mannen grijpt een holle bamboestengel en duwt die tegen de wand. Een eind boven hen vreet een boor zich door het gesteente.

Het reddingsteam komt eraan. De mijnwerkers weten dat het even duurt voor een boor door het gesteente is.

Maar als die op dag 14 op het punt staat door de wand heen te komen, staan de mannen allemaal klaar met een briefje, dat ze aan de boor willen bevestigen om de reddingswerkers te laten weten dat ze in leven zijn.

Maar net als ze de boor verwachten te zien, wordt het snerpende geluid zwakker. Het reddingsteam heeft hun ruimte gemist.

Zondag 22 augustus, dag 18:

De boor van het reddingsteam breekt door. Nu kunnen de mannen voedsel en zuurstof krijgen.

Een ver maar constant snijdend geluid herinnert Sepúlveda en de andere mijnwerkers eraan dat het reddingsteam de zoekactie niet opgegeven heeft.

Er zijn nog maar twee blikjes tonijn, en het rantsoen van de mannen is geslonken tot één lepel in de drie dagen. Sepúlveda houdt het vuile water niet meer binnen. Hij geeft over en verliest snel veel vocht.

Na een onrustige slaap wordt hij wakker van een oorverdovend lawaai. Een boor hamert en snijdt zich een weg door de rots. De mannen vallen elkaar om de hals. Sepúlveda trekt het elastiek uit zijn onderbroek, waarmee ze de briefjes vastmaken aan de boor.

‘Estamos Bien En El Refugio los 33’ – ‘Wij zijn alle 33 oké in de veilige ruimte,’ staat er op een daarvan.

Het geboorde gat is groot genoeg voor een buis waardoor het reddingsteam de mannen voedsel en water kan sturen. Er is ook plek voor twee andere buizen: één voor zuurstof en één met glasvezelkabel, waarmee het reddingsteam en de mannen in de mijn een videoverbinding kunnen leggen.

Het graven van een tunnel waar de mannen doorheen kunnen kruipen om de mijn te verlaten, is echter een ander verhaal. Vier maanden zou dat gaan duren. Tot die tijd gaat het erom de mannen in leven te houden.

Veel van hen zijn zo uitgeput dat een gewone infectie al levensbedreigend kan zijn. Gómez, die last heeft van silicoselongen, heeft het zwaar. Door zijn ziekte loopt hij veel kans op longontsteking.

Sepúlveda en anderen hebben een slecht gebit, wat in de vochtige, vuile mijn ook al fataal kan zijn. De tijd kruipt voort en de mannen proberen sombere gedachten op afstand te houden door domino te spelen met zelfgemaakte stenen.

Zaterdag 9 oktober, dag 66:

De boor maakt overuren en een tunnel leidt nu naar de plek waar de 33 mijnwerkers bij elkaar zitten.

Vanwege hun beroerde gezondheid verliezen de mannen bijna de moed. Het reddingsteam wil de doorbraak pas aankondigen als de boor tien meter bij de mijngang vandaan is. Als het zover is, verzamelen de mannen zich in de werkplaats met de mijnbouwmachines.

Ze zien hoe eerst modder en water en dan brokken steen uit het plafondgewelf vallen, terwijl de boor de laatste centimeters aflegt.

Na een ondraaglijk moment waarin de boor op de metalen plafondbouten stuit en stopt, vult de ruimte zich met stof en hangt de boor eventjes in de lucht. De mannen omhelzen elkaar en gaan naar de grote schacht. Het is donker en ze kunnen maar een paar meter naar boven kijken, maar ze weten dat het kanaal naar de vrijheid leidt.

Een koele en weldadige avondbries waait hen in het gezicht. Nog eens twee dagen moeten de mijnwerkers wachten tot een reddingscapsule die ze omhoog brengt, klaar is.

De wachttijd is zo mogelijk nog zwaarder dan wat ze al hebben meegemaakt. Veel mannen liggen die laatste nacht wakker, tot ze ’s morgens gerommel horen.

Door de koude lucht die de mijn ingestroomd is, zijn de rotsen gaan scheuren, en nu breken er rotsblokken af.

De mannen weten nog wat oude mijnwerkers altijd zeggen: de mijn geeft nooit op. Ze zetten hun helm op en bereiden zich op het ergste voor.

Woensdag 13 oktober, dag 70:

De reddingscapsule Phoenix is eindelijk klaar, en een voor een worden de mannen opgehesen.

De rotswanden staan op hun grondvesten te schudden. Een aardverschuiving sluit een deel van de gangen af, waar de mannen zich eerst gewoon konden begeven.

Als de capsule die ze naar het oppervlak moet brengen, aankomt, zijn ze hun leven nog steeds niet zeker – en er past maar één man in, die er net rechtop in kan staan.

Het opstijgen via de 685 meter diepe reddingsschacht duurde aanvankelijk 20 minuten, maar toen de routine er eenmaal in zat, ging het vlugger. De laatste mijnwerkers die werden opgehesen, waren in acht minuten bovengronds.

© AFP/Scanpix

Sepúlveda wordt als tweede de mijn uit gehesen. Voor hij de capsule in stapt, krijgt hij een veiligheidspak aan. Op zijn borst heeft hij een monitor die zijn hartritme bijhoudt.

Op weg naar boven ziet Sepúlveda de wanden van de schacht voorbijschieten door een net van draden. Het lijkt een eeuwigheid te duren, maar 20 meter voor het einde ziet hij licht.

Om 1.09 uur is hij bovengronds – en daar staat zijn vrouw Katty. ‘Hé, ouwetje,’ roept hij quasinonchalant. Maar hier heeft hij 69 dagen op gewacht

Mario Sepúlveda deed een vreugdedans toen hij uit de mijn kwam. ‘God en de duivel vochten om mij. God heeft gewonnen,’ sprak hij grijnzend voor het oog van de camera.

Alle mannen worden op wonderbaarlijke wijze gered, terwijl de hele wereld meekijkt. Bekijk de rechtstreekse uitzending van CNN, waarop te zien is hoe de laatste mijnwerkers omhoog gehaald worden.