Aartsvijanden brachten dinosauriërs weer tot leven

Tussen 1877 en 1892 deden de belangrijkste paleontologen van de VS, Charles Marsh en Edward Cope, wie de meeste dinosaurussoorten veilig kon stellen. En ze haalden alles uit de kast. Want met diefstal, vandalisme en omkoping probeerden de geleerden de beste en belangrijkste vondsten te bemachtigen.

Dinosaurus, jagers

De methoden waren diefstal, vandalisme en omkoping, want twee dinojagers vochten om de belangrijkste vondsten.

© Frederic Gutekunst, Shutterstock & Brady Handy

Eind 19e eeuw ging er een wereld open voor zowel wetenschappers als leken. Enorme versteende botten doken op uit de grond. Paleontologen brachten deze fossielen tot leven en openden de deur naar een vreemde prehistorische wereld waarin gigantische wezens die tonnen zwaar waren, over de aarde heersten.

In musea en tijdschriften konden weetgrage mensen zich verbazen over de rare wezens met al even rare namen – Diplodocus met zijn lange hals, Triceratops met zijn drie hoorns en Stegosaurus met zijn rugkam.

De vele vondsten waren niet alleen fascinerend, ze vormden ook een basis voor ons begrip van de evolutie van zowel de aarde als het dierlijke leven. En de eer ging in de eerste plaats naar de Amerikaanse paleontologen Edward Cope en Charles Marsh.

De resultaten waren echter niet te danken aan een voorbeeldige samenwerking. Integendeel. De twee mannen waren aartsrivalen die allebei leider wilden zijn op hun gebied – koste wat het kost.

Slechts enkele soorten zijn bekend

Het begon wel goed toen de twee mannen elkaar voor het eerst ontmoetten in Berlijn in de winter van 1863. De 23-jarige Edward Cope kwam uit een rijke familie in Philadelphia. Zijn belangstelling voor wilde dieren kwam voort uit de vele excursies naar dierentuinen – een van de nieuwe uitvindingen van die tijd.

Toen hij een beroep moest kiezen, schreef Cope zich in aan de universiteit van Pennsylvania, waar hij natuurwetenschappen ging studeren. In 1863 ging hij naar Europa om bij te leren en mogelijk ook om niet als soldaat te worden opgeroepen voor de Amerikaanse Burgeroorlog, die twee jaar eerder was uitgebroken.

Woest landschap, Wyoming

De rotsformatie Como Bluff in Wyoming werd het favoriete fossielengebied van Cope en Marsh. Hier lagen fossielen uit het krijt en de jura voor het oprapen.

© Anky-man

Charles Marsh, negen jaar ouder, was afgestudeerd aan de prestigieuze Yale University, maar zat in Berlijn om te studeren bij topfiguren in de natuurwetenschappen. In tegenstelling tot Cope kwam Marsh uit een gezin dat het niet breed had.

Marsh had zich ook nooit een opleiding of studiereis kunnen veroorloven als zijn oom George Peabody er niet was geweest. Peabody had een fortuin verdiend in de handel en het bankwezen, en omdat hij zelf geen zoon had, nam hij Marsh onder zijn hoede.

Blij dat ze in den vreemde een landgenoot hadden ontmoet, raakten de mannen in gesprek. Ze brachten tijdens het bezoek van Marsh dagen samen door en beseften al snel dat ze dezelfde vurige belangstelling deelden: dieren uit een ver verleden.

Onderzoek naar prehistorische dieren was nog vrij nieuw. Fossiele vondsten van onbekende diersoorten waren al in de oudheid beschreven, maar pas in de 19e eeuw begon de wetenschappelijke bestudering van fossielen in moderne zin.

De grote, onbekende dieren werden ‘grote fossiele hagedissen’ genoemd – tot 1841, toen de Engelse paleontoloog sir Richard Owen ze dinosauriërs noemde: een samentrekking van de Griekse woorden ‘deinos’ en ‘sauros’ – ‘verschrikkelijk’ en ‘hagedis’.

Sir Owen en zijn Europese collega’s ontdekten en onderzochten delen van fossielen als Megalosaurus, een grote vleeseter die 166 miljoen jaar terug leefde, en de 5 meter lange planteneter Hylaeosaurus, die ongeveer 136 miljoen jaar geleden voorkwam.

Mergelgroeve, New Jersey

De rivaliteit tussen de twee mannen begon in een mergelgroeve in New Jersey.

© Smallbones

Maar de ontdekkingen bleven beperkt tot enkele soorten. In de VS was de paleontologie bijna net zo’n ongerept terrein als de prairiegrond van het Westen. Marsh en Cope zouden dit echter recht gaan zetten.

Veldwerk draait uit op vijandschap

Cope keerde in 1864 terug naar Philadelphia, en in de jaren daarna wisselden hij en Marsh manuscripten en foto’s uit. Ze stuurden ook fossielen naar elkaar, zodat ze de vondsten konden bespreken. In 1867 deed Cope de samenwerking eer aan door een fossiele vondst, Ptyonius marshii, naar Marsh te vernoemen.

Zijn collega deed dat het jaar daarop, toen hij ‘een nieuwe en gigantische slang uit het tertiair’ (het geologische tijdvak van 65 tot 1,8 miljoen jaar terug) de naam Mosasaurus copeanus gaf.

Maar onder al die beleefdheden lag afgunst op de loer. In 1868 kwam er een uitbarsting toen Cope Marsh vroeg mee te gaan naar een mergelgroeve bij Copes geboorteplaats Haddonfield, in het zuiden van New Jersey. Het wemelde er van de grote botten.

Cope had er al enkele in handen. Hij had met de eigenaars van de mergelgroeve afgesproken dat de arbeiders alle fossielen naar hem zouden sturen.

Na zijn bezoek besloot Marsh hetzelfde te doen. Hij benaderde de eigenaar en vroeg hem de fossielen naar hem te sturen in plaats van naar zijn collega – uiteraard met de belofte van een hogere betaling.

Cope was woedend vanwege de streek van Marsh. ‘Ik nam hem mee naar New Jersey en liet hem de vindplaatsen zien. Kort daarna, toen ik er fossielen wilde ophalen, ontdekte ik dat ik er geen toegang meer toe had en dat alles aan Marsh was beloofd – voor het geld,’ schreef hij jaren later verontwaardigd.

‘Toen ik professor Cope daarover inlichtte, kreeg zijn trots een knauw waar hij nooit van is hersteld, en sindsdien is hij mijn aartsvijand.’ Charles Marsh

Kort daarna gaf Marsh hem de doodssteek. Een militaire arts in Kansas had Cope de botten gestuurd van een reusachtig zeewezen met een lange nek.

Cope reconstrueerde het skelet en noemde het Elasmosaurus platyurus. Het werd tentoongesteld in het museum van de Philadelphia Academy of Sciences, waar Cope het trots aan Marsh liet zien.

Marsh staarde verwonderd naar het dier met zijn korte nek en zeer lange staart – tot hij besefte dat Cope het skelet verkeerd in elkaar had gezet. De kop zat waar de staart moest zitten, en omgekeerd.

Dat was tegen het zere been. ‘Toen ik professor Cope daarover inlichtte, kreeg zijn trots een knauw waar hij nooit van is hersteld, en sindsdien is hij mijn aartsvijand,’ schreef Marsh later.

Botten duiken op uit de grond

In de jaren die volgden deden de twee mannen hun uiterste best om als eerste nieuwe dinosaurussoorten te vinden, te benoemen en te beschrijven.

Er was genoeg te doen. Na de Amerikaanse Burgeroorlog in 1865 breidden de VS zich snel uit naar het westen. Spoorwegarbeiders, kolonisten en goudzoekers kwamen op het nieuwe land af en woelden de droge prairiegrond om. Botten van prehistorische dieren doken er als vanzelf uit op.

opgraving, dinosaurus

Schoolmeester en geoloog Arthur Lakes illustreerde het veldwerk van paleontologen aan het eind van de 19e eeuw. Hier inspecteren Marsh’ assistenten Reed (l) en Kennedy een nieuwe vondst.

© Arthur Lakes

In 1872 hoorde Cope over fossiele vondsten in Wyoming, een pas ontgonnen gebied. Daar begon hij onmiddellijk te graven – met Marsh in zijn kielzog.

De mannen streden om de beste medewerkers voor de opgravingen en ontdekten tot hun schrik dat sommigen voor hen allebei werkten.

Toen een van de graafmedewerkers per ongeluk fossielen bestemd voor Marsh naar Cope stuurde, bereikte de animositeit tussen hen nieuwe hoogten, en de wetenschappelijke wereld hoorde ervan.

Toen Cope in januari 1873 de fossielen alsnog naar Marsh stuurde, reageerde zijn rivaal koeltjes: ‘Waar is de rest?’ Cope beschuldigde Marsh op zijn beurt in bedekte termen van diefstal. ‘Iemand’ had zijn fossielen gestolen, merkte hij op.

Cope richtte een van de brieven aan ‘O See Marsh’ in plaats van O.C. Marsh. Dit kan vertaald worden als ‘O, kijk Marsh nou toch!’ – een verwijzing naar de soms wat zelfingenomen houding van Marsh.

Stegoraurus, oude tekening

In 1896 schetste Marsh een Stegosaurus op basis van zijn vondsten. De dinosaurus is herkenbaar, maar de anatomie komt niet helemaal overeen met de moderne inzichten.

© Othniel Charles Marsh

Marsh beschuldigde Cope op zijn beurt van het vervalsen van de data van enkele wetenschappelijke artikelen die hij had laten publiceren in de Proceedings of the American Philosophical Society. Cope had de papieren geantedateerd om zogenaamd de eerste te zijn die de vondst registreerde, beweerde Marsh.

Dit debat woedde in het gewaardeerde tijdschrift van de Philosophical Society, en het schrijven werd uiteindelijk zo gênant dat de redactie beide mannen meedeelde dat toekomstige artikelen over deze kwestie alleen in speciale bijlagen zouden worden afgedrukt – betaald door de auteurs.

Medewerkers saboteren elkaar

Daarop begroeven Marsh en Cope de strijdbijl – maar alleen op schrift. In het veld ging de rivaliteit door, en geen van beiden schuwde het gebruik van onfrisse methoden. In 1877 vond onderwijzer Arthur Lakes een paar grote fossielen bij de plaats Morrison, Colorado.

‘Professor Marsh heeft me indirect opgedragen de fossielen te vernietigen, zodat ze niet in uw handen zouden vallen.’ Marsh’ werknemer Samuel Williston tegen rivaal Cope

Lakes stuurde een selectie van de botten naar Marsh, en toen Marsh daar niet direct op reageerde, ook een paar naar Cope. Kort daarna maakte Marsh de ontdekking bekend. Toen hij vernam dat Lakes ook Cope had benaderd, bood hij Lakes 100 dollar voor de eerste rechten op alle botten die hij had gevonden.

Lakes stuurde onmiddellijk een brief naar Cope met het verzoek de botten die hij al had ontvangen door te sturen naar Marsh.

Toen Cope later opgravingen deed in Colorado, liet Marsh zijn mannen kamperen in de buurt van Copes mensen. Ook probeerde hij de vinder van de botten om te kopen, maar tevergeefs.

In 1877 kreeg Marsh een brief van twee spoorweg­arbeiders uit Wyoming, Reed en Carlin. Zij maakten gewag van een belangrijke fossielenvondst bij Como Bluff in Wyoming, en Marsh nam Reed als assistent aan. Zijn collega Carlin ging voor Cope werken.

Triceratops, migratie, kudde

In 1887 ontving Marsh een aantal raadselachtige versteende botten. Na nader onderzoek ontdekte hij dat ze toebehoorden aan een onbekende soort gepantserde reuzendinosaurus. De soort kreeg de naam Triceratops.

© Shutterstock

Rivaliteit duurde een leven lang

De twee spoorwegarbeiders draaiden volledig mee in het geschil van hun werkgevers, wat het alleen maar verergerde.

Carlin saboteerde een zending van fossielen naar Marsh door Reed buiten te sluiten op het plaatselijke station. Als gevolg daarvan moest Reed de fossielen op het perron in de vrieskou in dozen overpakken.

Toen Reed een groeve verliet, gaf hij namens Marsh opdracht om alle overgebleven botten met dynamiet op te blazen. ‘Professor Marsh heeft me indirect opgedragen de fossielen te vernietigen, zodat ze niet in uw handen zouden vallen,’ vertrouwde Samuel Williston, een handlanger van Marsh, Cope toe.

Cope is bijna bankroet

Door een erfenis van zijn in 1869 overleden oom George Peabody werd Marsh stinkend rijk. Daardoor had hij meer geld om te graven, en na 1880 ging hij wat betreft het aantal gevonden fossielen duidelijk aan kop in de race om de belangrijkste dinosaurusjager te worden.

Paleontologen, expeditie, gewapend

De paleontologen namen gewapende assistenten mee het veld in, want botsingen met de plaatselijke bevolking kwamen regelmatig voor. Marsh staat achteraan in het midden.

© John Ostrom, Peabody Museum

Geld gaf ook macht en invloed: in 1882 werd Marsh hoofd paleontologie bij de U.S. Geological Survey.

De functie ging gepaard met een flink salaris, dus Marsh was niet alleen de belangrijkste paleontoloog, maar kon ook aan de geldkraan draaien. Cope verloor zijn deel van de overheidsfinanciering die ze beiden eerder hadden genoten, zoals subsidie om geïllustreerde verslagen over hun fossielen te publiceren.

Dat was een flinke aderlating voor Cope, die het familiefortuin er bijna doorheen gejaagd had.

Op een gegeven moment zat hij zo in geldnood dat hij een investeringsavontuur aanging in de goud- en zilvermijnen in het zuidwesten van de VS.

Dat avontuur liep slecht af. ‘Ik had gehoopt mijn inkomen te verhogen. Dat is een tijdlang ook gelukt. Maar toen liep het op niets uit,’ schreef hij in april 1884 treurig aan zijn vrouw Annie.

In 1890 ging Marsh echter de fout in. Hij probeerde beslag te leggen op Copes fossielenverzameling, het enige van waarde dat zijn rivaal op dat moment bezat.

Als reden werd opgegeven dat Cope de fossielen had gevonden terwijl hij een tijdlang samenwerkte met een paleontoloog van de overheid, en dat de botten daarom aan de overheid toebehoorden – die Marsh vertegenwoordigde.

Cope was witheet. Hij had er schoon genoeg van.

Rivalen verliezen alles

De wraak had lang op zich laten wachten. Jarenlang had Cope alles verzameld wat hij tegen Marsh kon gebruiken. Verslagen van omkoping, louche transacties en wangedrag vulden een hele lade, had hij eerder aan een vriend toevertrouwd.

‘Wanneer een onrecht gecorrigeerd moet worden, is de pers daarvoor het beste en meest christelijke medium. Het vervangt de geweren en knuppels van vroeger en is veel beter.’ Edward Cope

Nu stapte Cope naar de pers: ‘Wanneer een onrecht gecorrigeerd moet worden, is de pers daarvoor het beste en meest christelijke medium. Het vervangt de geweren en knuppels van vroeger en is veel beter,’ schreef hij strijdlustig in zijn aantekeningen.

Cope lekte naar de krant The New York Herald, die de ruzie over acht dagen uitsmeerde. ‘Wetenschappers in bitter geschil verwikkeld,’ luidde de kop. Marsh hapte toe en twee weken lang vlogen de beschuldigingen over en weer.

Marsh’ invloedrijke superieuren steunden hem voor de duur van de vete. Maar daarna was het voorbij.

Cope had zich schuldig gemaakt aan veel van de dingen die hij Marsh in de schoenen schoof, maar de autoriteiten konden aantijgingen van corruptie en misbruik van overheidsgelden niet negeren.

Als gevolg daarvan sloot het Congres de afdeling Paleontologie. Marsh werd ontslagen en moest zijn fossielencollectie deels afstaan, omdat het Congres meende dat die bekostigd was met overheidsgeld.

Cope, die door Marsh eerder op dezelfde manier was vernederd, lachte in zijn vuistje.

De krantenstrijd was de laatste ronde in de wedijver van het duo. Wat betreft het aantal gevonden soorten won Marsh met 80 tegen 56 voor Cope. In termen van geld en gezondheid waren ze beiden echter verliezers.

Door de economische crisis in de jaren 1890 slonk Marsh’ fortuin. Hij moest lenen en de dure jacht op fossielen staken, en net als Cope moest hij zijn oude dag slijten in zeer bescheiden omstandigheden.

Cope stierf op 56-jarige leeftijd in 1897, en Marsh stierf twee jaar later op 67-jarige leeftijd.

Maar de nalatenschap van misschien wel de twee belangrijkste paleontologen ooit leeft voort. De rivalen ontdekten samen zeker 130 dinosaurussoorten, en de vrucht van hun rivaliteit was een kwantumsprong in de paleontologie die nooit meer is overtroffen.