Vaten rum worden voortgerold

Het liep ooit op rolletjes

Zelfs de Romeinen verruilden hun geliefde amfoor voor de ton, die eeuwen onovertroffen was als verpakking en werd gebruikt voor transport en opslag voor van alles en nog wat – van zoute haring tot en met lijken.

Aan het einde van de 19e eeuw werkten er in Groot-Brittannië 30.000 kuipers alleen al aan de 18 miljoen vaten die de bierindustrie van het land ieder jaar nodig had.

Ten zuiden van het Kanaal vulden de Fransen wel 10 miljoen vaten met wijn, terwijl de Verenigde Staten aan de andere kant van de Atlantische Oceaan 7,5 miljoen vaten aardolie per jaar produceerden.

En verder verscheepte Denemarken 1,6 miljoen botervaten naar Groot-Brittannië.

Toen al had de wereldhandel een enorme omvang, en de vraag naar het universele verpakkingsmateriaal van die tijd was bijna grenzeloos.

Wereldwijd deden honderdduizenden kuipers niets anders dan houten vaten maken, en toch moesten ze alle zeilen bijzetten om de vraag te kunnen bijbenen.

Van boomstam tot ton

De meesterkuiper kocht stammen op en kliefde ze tot planken, die de leerlingen bijsneden. Spaanders en resthout werden verkocht als brandhout en zorgden voor een leuke bijverdienste.

Van boomstam tot ton

De kuiper schaaft de planken bij totdat ze breed in het midden en smal aan de uiteinden zijn.

1

Het vat wordt omhoog gehouden met een hoepel met klem die de duigen aan één kant op hun plek houdt.

2

Doordat de bankschroef de duigen samendrukt, krijgt de ton zijn kenmerkende gebogen vorm.

3

Een passer meet de diameter om de bodem en het deksel te zagen.

4

Hoepels van wilgenhout of ijzer worden over de duigen naar onder geslagen. De ton is klaar.

5
©

De tonnen waren zeer gewild en je kon er goed aan verdienen. Bij kuipersgezinnen was de boterham dan ook meestal goed belegd.

Rum ging het vat in

De eerste getuigenissen van de ton zijn 2700 jaar oude muurschilderingen uit het oude Egypte. Maar het houten vat zoals we dat nu kennen, vindt zijn oorsprong bij de oude Galliërs.

‘Rond de Alpen doen ze hun wijn in houten potten om deze in de winter tegen vorst te beschermen,’ aldus Plinius de Oudere, de Romeinse natuurfilosoof, en geograaf in de 1e eeuw n.Chr.

De tonnen waren vrij grof vergeleken met de elegante amfoor van klei die de Romeinen gebruikten voor wijn en olie.

Houten tonnen en vaten
©

Kuipen met tonnen tegelijk

Voordat plastic emmers en goedkope blikjes de kuipers van hun werk beroofden, hadden deze hun handen vol aan het maken van vaten voor het huishouden.

De vatenproductie was een reusachtige bedrijfstak, maar kuipers maakten ook veel andere zaken van hout.

Geen huishouden kon zonder voorwerpen voor het verplaatsen, opslaan en bereiden van eten en drinken. Melk ging uit de uier zo de emmer in.

Bier en zuivel werden in tonnen bereid en kuipen waren heel handig om op reis drank in mee te nemen.

De producten van de kuipers vond je overal – op de boerderij, in het huishouden, in werkplaatsen en aan boord van schepen.

Maar wat ze aan schoonheid misten, maakten ze ruimschoots goed door hun duurzaamheid en functionaliteit.

Wanneer een ton viel, ging hij niet zomaar stuk. Doordat hij rond was, kon hij immers worden gerold, terwijl een amfoor versjouwd moest worden.

Van harde klappen sloeg een vat weliswaar lek, maar dat was redelijk eenvoudig te herstellen. En het bleek ook dat wijn die een tijd lang in een eikenhouten vat had gezeten, beter smaakte.

De Romeinen gingen de Gallische vaten gebruiken om waren in te verschepen naar verre oorden in hun groeiende imperium.

Deze vaten werden in vier hoofdgroepen verdeeld, al naargelang hun gebruiksdoel. In de ‘droge vaten’ werd van alles vervoerd, van vis tot spijkers, zoals wij nu kartonnen dozen gebruiken.

Ze waren van goedkoop grenen- of vurenhout en werden vaak eenmalig gebruikt.

‘Strakdroge vaten’ waren voor zaken die geen vocht verdroegen, zoals meel. ‘Witte vaten’ waren open tonnen, zoals kuipen, emmers en boterkarnen.

Ze werden vaak gemaakt van essenhout, en ze waren onmisbaar in het huishouden, bijvoorbeeld bij de zuivelbereiding.

De ‘natte vaten’ waren het duurst. Ze werden gemaakt van oud eikenhout en konden vloeistoffen bevatten zonder te lekken.

Eikenhouten vaten hadden een lange levensduur, en bij juist gebruik gingen ze wel 50 tot 100 jaar mee.

Duizenden vaten voor de haring

Vanuit het Romeinse Rijk verspreidde de vatenmakerij zich door heel Europa, en het ambacht reikte tussen 200 en 400 n.Chr. helemaal tot aan Scandinavië.

Wanneer de Vikingen vaten nodig hadden, maakten ze deze zelf. In de middeleeuwen groeide de vraag naar vaten zo sterk dat de productie ervan uitgroeide tot een echt vak.

In de Zuid-Zweedse provincie Skåne bijvoorbeeld zorgde de haringhandel voor een grote vraag naar tonnen. Ook veel van de haring die in Holland werd gegeten, kwam hier vandaan.

Honderden kuipers waren er tot aan de grote haringmarkt in de nazomer druk mee. Duizenden vaten moesten worden geproduceerd om zoute haring naar Holland en Zuid-Europa te vervoeren.

In Zuid-Europa at men haring met name in de vastentijd.

Passer, krumkniv og drejer
©

Gereedschap

De kuiper heeft veel speciaal gereedschap. Met het krommes holt hij de planken aan de binnenkant uit.

De duigen worden met de bankschroef samengedrukt voor ze aan elkaar worden gevlochten of geklonken.

De passer meet de diameter van het deksel af, zodat het rond is en het juiste formaat heeft.

Het was verboden vaten op de marktplaats zelf te maken. Maar de kuipers hadden genoeg te doen, want ze moesten de gevulde vaten sluiten.

Dat moest heel zorgvuldig, op slecht verpakken stond zelfs de doodstraf. Maar het geld was het risico waard. Een kuiper kon in één maand een jaarsalaris verdienen.

Geschiedkundigen schatten dat er in een goed jaar tot 300.000 vaten gezouten haring richting het zuiden gingen, ofwel ongeveer 35.000 ton.

Het verschepen van zulke grote hoeveelheden vis was zonder houten vaten onmogelijk geweest.

Kuipers organiseren zich

In de 15e eeuw trok de haring weg en de markt van het Zweedse Skåne verdween. Maar het gebruik van vaten bleef groeien, want er kwamen veel andere goederen voor in de plaats.

De handel bloeide in Europa, en de groeiende vloot van koopvaardijschepen verscheepte duizenden vaten naar havens langs de kust van het continent en over de grote rivieren.

In bijna alle steden waren er nu veel tonnenmakers, en ze begonnen zich te organiseren. Kuipersgilden schoten als paddenstoelen uit de grond en kregen privileges.

En een van hun belangrijkste taken was eenheidsmaten voor de vaten bepalen.

‘We moeten rekenmeesters en meetkunstenaars zijn, want hoe zouden we anders de juiste verhoudingen van een vat kunnen bepalen? Heer, mijn hart springt op van vreugde als ik zo’n goed afgemeten vat zie.’

Vaten rum worden voortgerold

In 1919 is 18 miljoen liter rum op weg naar het Britse leger. De alcoholindustrie is nu nog de grootste afnemer van houten vaten.

Zo beschreef de trotse Duitse meesterkuiper Martin von Nürnberg in 1580 zijn vak.

Vaten maken was fysiek zwaar. Vooral voor leerlingen, want de meesterkuipers hadden vaak losse handjes.

De leerlingen waren zo gewend om voor kleine fouten slaag te krijgen, dat ze na een dag zonder één klap dachten dat er iets goed mis was.

Maar voor wie zijn leertijd goed doorstond, waren de vooruitzichten rooskleurig. In deze branche bestond werkloosheid bijna niet en een kuiper verdiende wel drie keer zoveel als een gewone arbeider.

Als hij hard werkte en goed gezond bleef, kon hij als rijk man van zijn oude dag genieten.

Mee op verre reizen

Tot de 15e eeuw vonden zeereizen vooral over korte afstanden en langs de kust plaats. Maar met de ontdekkingsreizen ontstond de noodzaak om veel proviand mee te nemen.

De vele vaten in het ruim vergden constant toezicht en onderhoud om de belangrijke inhoud te beschermen.

Toen Columbus in 1492 bijvoorbeeld de Nieuwe Wereld ontdekte, voer de kuiper Domingo Vizcaino mee aan boord van de Santa Maria.

Nog geen 300 jaar later had Cook zelfs twee kuipers en een leerling aan boord van de HMS Endeavour op zijn eerste expeditie over de Stille Oceaan.

De zeelieden ontdekten al gauw dat alcohol langer goed bleef dan water. Wijn en bier werden daarom de favoriete dranken van Europese ontdekkingsreizigers tijdens hun lange tochten over de Atlantische Oceaan en om Afrika heen.

Op de Spaanse en Portugese schepen had elke zeeman recht op 1,5 liter wijn per dag, bij de Britse vloot lag het rantsoen op 4 liter bier.

In de 17e eeuw namen biervaten bij fregatten een derde van het ruim in. De Franse his­toricus Jean Michel Deveau schreef over scheepskuipers: ‘Op alle grote slavenschepen varen kuipers mee.

Met hun loon van 35-40 livres behoren ze tot de middenklasse, bij de marineofficieren.’

In het kielzog van de grote ontdekkingsreizigers volgden de veroveraars en kolonisators. De Europese rijken groeiden en daarmee ook de zeevaart en handel. En de kuipers hadden het druk.

Tonnen waren er in alle soorten en maten. De grootste brouwkuip ter wereld werd in 1806 in Groot-Brittannië gemaakt en kon met zijn hoogte van 10 meter wel 1 miljoen liter bier bevatten.

Het einde van het vat

Met de ontdekking van olie in de VS aan het einde van de 19e eeuw explodeerde de vraag naar vaten om ‘het zwarte goud’ in te vervoeren.

Maar de onverzadigbare behoefte legde tegelijk ook de kiem voor de ondergang van de tonnenmakers.

Om de vraag bij te kunnen benen gingen de meesterkuipers machines gebruiken. Daarmee konden ze steeds meer opdrachten machinaal verwerken.

In de VS alleen al werden tussen 1844 en 1883 meer dan 400 patenten op tonnenmachines afgegeven.

Førerløs containerskib

Autofabrikant Rolls-Royce test deze jaren zelfvarende containerschepen.

© Shutterstock

Huidige status: Containers van nu zijn intelligent

Elk jaar transporteren scheepscontainers ruim 90 procent van alle goederen op aarde.

Dankzij simkaarten en gps kan de ontvanger de reis en toestand van de goederen van minuut tot minuut volgen.

In de nabije toekomst gaan volautomatische schepen en trucks de lading vervoeren, en in Hamburg werken ingenieurs aan een systeem waarbij drones de lege bakken verplaatsen.

De eerste toestellen waren slecht, en soms zeer gevaarlijk om te bedienen.

Maar de techniek werd er steeds beter op, en aan het einde van de 19e eeuw was de productie zo gemechaniseerd dat een vat nog maar een zesde kostte van de prijs die gold in het midden van die eeuw.

Toen de vaten ook nog eens concurrentie kregen van kartonnen dozen en blikken, maakte de vraag naar het oude ambacht een duikvlucht. Medio jaren 1920 was het kuipersvak bijna verdwenen.

Tegenwoordig worden traditionele vaten nog vooral vervaardigd voor de alcoholindustrie. In Frankrijk worden bijvoorbeeld jaarlijks 500.000 eikenhouten vaten gemaakt, door nog maar 400 man.

Net als bij andere oude ambachten is de tonnenmakerij door de industrialisatie veranderd van een gangbaar beroep tot een bijna uitgestorven vak.