Vroeger loonde het best om de lamp te laten branden, maar dat is nu niet meer het geval.
In ouderwetse gloeilampen slijt de gloeidraad tijdens het gebruik geleidelijk. Deze slijtage treedt vooral op als de lamp wordt aangezet, omdat er dan meer stroom door de gloeidraad gaat om deze op te warmen. De lamp slijt dus als je hem vaak aan- en uitzet, en hij verbruikt dan ook meer stroom.
Slechts 10 procent van het vermogen dat een gloeilamp verbruikt, wordt licht, terwijl de rest wordt omgezet in warmte. Ouderwetse gloeilampen zijn daarom erg inefficiënt en lopen ver achter op zowel led- als spaarlampen.
Spaarlamp kun je het beste aan laten
Spaarlampen bestaan uit een buis met het edelgas argon, kwik en een fosforlaag. Als er elektrische stroom door de buis loopt, wordt ultraviolet licht geproduceerd, waardoor de fosfor zichtbaar licht uitstraalt.
Het duurt tot een minuut voordat de stroom genoeg argon ioniseert en de lamp goed gaat branden. Pas dan begint de spaarlamp minder energie te verbruiken, en hij is dan ook het zuinigst als hij langere tijd aan staat.
Ter vergelijking: ledlampen gaan onmiddellijk aan en ondervinden er geen schade van als ze vaak aan en uit worden gezet.
Het loont dus niet om het licht in een kamer altijd te laten branden in plaats van de schakelaar steeds aan en uit te zetten. Ledlampen van goede kwaliteit gaan 15.000-50.000 uur mee en zijn bestand tegen minstens 15.000 keer aan- en uitzetten.