Meerdere vormen van gezichtsbedrog zorgen ervoor dat de zon en de maan verschillende, wisselende kleuren lijken te hebben.
De zon straalt zelf licht uit, terwijl de maan het alleen weerkaatst.
Het zonlicht bevat alle kleuren en zou er daardoor wit uitzien als we alles zagen. Maar de atmosfeer verstrooit vooral de paarse, blauwe en groene tinten. Daarom bereiken ons overdag vooral de kleuren rood, oranje en geel.
Als de zon laag boven de horizon staat, moet het licht door een groter deel van de atmosfeer om ons oog te bereiken. De langste golflengten, de rode tinten, hebben de minste moeite met de afstand. Daardoor lijkt de zon roder.
De eigen kleur van de maan, vooral grijs, beïnvloedt het licht dat bij ons terechtkomt. Daarnaast wordt het licht, net als dat van de zon, verstrooid door moleculen in de atmosfeer.
Daardoor lijkt de maan ook anders van kleur afhankelijk van zijn stand. Maar ook zijn relatieve lichtsterkte speelt een rol.
De ogen zien de wereld namelijk met behulp van kegeltjes en staafjes. Staafjes zijn zeer lichtgevoelig, maar letten niet zo op details. Kegeltjes zijn minder lichtgevoelig, maar als het licht fel genoeg is, pikken ze meer kleuren en details op dan de staafjes.
Fel zonlicht lijkt daardoor kleurrijker dan het zwakkere schijnsel van de maan, dat eerder in een zwart-wit palet valt.
Ze kunnen ook andere kleuren hebben, zoals paars en roze, als er bijvoorbeeld deeltjes van vulkaanuitbarstingen of bosbranden in de dampkring zitten.