Wat is plasma?
Telkens als we een bliksemschicht zien, kijken we naar plasma. Dit is de vierde, vaak vergeten toestand naast de bekende drie: vast, vloeibaar en gas.
Alle stoffen veranderen van toestand naarmate de temperatuur stijgt. Kijk maar naar water. Als het kwik onder de 0 °C zakt, wordt water vast ijs, wat betekent dat de atomen opgesloten zitten in een rooster.
Boven het vriespunt wordt het vloeibaar – het rooster breekt open en de moleculen schieten door elkaar.
Wanneer het water wordt verhit tot het kookpunt van 100 °C, wordt het stoom, een gas: de moleculen bewegen volledig vrij in drie dimensies. Dit zijn de toestanden die we kennen uit het dagelijks leven.
Maar als we doorgaan met verhitten tot boven de 1000 °C, splitsen de watermoleculen zich in zuurstof- en waterstofatomen.
En dan, bij 10.000-12.000 °C, vindt de transformatie naar de vierde toestand plaats: de warmte rukt elektronen los van de atoomkernen en zet het gas daarmee om in plasma.
Nu bewegen positieve ionen, die bestaan uit protonen en neutronen, en negatieve elektronen vrij om elkaar heen, waardoor het plasma elektrisch geleidend wordt.
Bliksem creëert plasma, omdat het verschijnsel de lucht verhit tot wel 25.000 °C. De intense hitte pelt de elektronen van stikstofatomen en zuurstofatomen in de lucht af en zet ze daarmee om van gas in een wit, lichtgevend plasma.