Een ei ligt gebroken op de grond. Plotseling beginnen dooier, wit en schaal zich te verzamelen. De dooier krijgt zijn ronde vorm, het wit nestelt zich eromheen en de stukjes schaal dwarrelen op hun plaats.
Het klinkt gek, want iedereen kan met eigen ogen zien dat eieren kunnen breken, maar niet weer heel kunnen worden.
De reden, zeggen we, is dat de tijd maar één kant op gaat. Vooruit. Maar is dat wel zo?
Niet per se, vindt de natuurkundige Carlo Rovelli.
Als we kijken naar de basisbestanddelen en natuurwetten van het heelal, zoeken we tevergeefs naar tijd. Voor de kleinste deeltjes kunnen vooruit en achteruit één pot nat zijn.
En dan kan een ei echt weer heel worden.
Deeltjes merken de tijd niet op
Tijd verstrijkt, en gaat maar één kant op – denken we. Maar voor natuurkundige Carlo Rovelli is tijd geen fundamentele grootheid. Die misvatting zou voortkomen uit onze beperkte kijk op de wereld.

1. Alles wordt chaotischer
Een groep deeltjes – zoals de deeltjes waaruit een ei bestaat – zal veel eerder naar een toestand van grotere wanorde, ook entropie genoemd, bewegen dan naar grotere orde. Daarom kan een ei breken, maar daarna niet heel worden.

2. Atomen kennen geen wanorde
De wet van entropie geldt alleen voor macroscopische objecten. Het maakt de deeltjes in een ei niet uit of het ei heel of gebroken is. Voor hen is het even waarschijnlijk dat de gebeurtenissen de ene of de andere kant op zullen gaan.

3. De tijd is niet fundamenteel
Omdat tijd geen rol speelt bij de kleinste deeltjes, vindt natuurkundige Carlo Rovelli dat we tijd uit de natuurwetten moeten schrappen. Rovelli’s universum bestaat uit een netwerk van gebeurtenissen die niet in de tijd geordend zijn.
Toekomst is waarschijnlijker
Tegenwoordig proberen theoretisch natuurkundigen de tijd op onconventionele manieren te benaderen.
Hoewel het verstrijken van de tijd voor iedereen vanzelfsprekend is, zijn natuurkundigen als de Italiaan Carlo Rovelli ervan overtuigd dat tijd een illusie is.
Rovelli is slechts een van de vele wetenschappers die hebben geprobeerd meer greep te krijgen op de tijd. Een van de belangrijkste was de Oostenrijkse natuurkundige Ludwig Boltzmann.
In 1877 bracht hij ons wat dichter bij de opheldering van wat verleden, heden en toekomst scheidt, toen hij met een formule kwam voor entropie: een maatstaf voor de mate van wanorde.
We meten niet alleen beweging met tijd, maar ook tijd met beweging, omdat zij elkaar definiëren. Aristoteles – Filosoof
Dat we altijd van verleden naar toekomst gaan, zoals van een heel naar een gebroken ei, en niet omgekeerd, komt doordat de entropie toeneemt.
De moleculen van het ei kunnen namelijk op oneindig veel meer manieren worden verspreid als het ei kapot is ten opzichte van de hele toestand van het ei.
Het is dus veel waarschijnlijker dat de onderdelen van het ei zich in een of andere vorm van fragmentatie bevinden dan in een geheel.
Naarmate de tijd verstrijkt, spelen de gebeurtenissen zich logischerwijze in een volgorde af waarbij het onwaarschijnlijke – dat het ei heel is – wordt gevolgd door het waarschijnlijke – dat het ei kapot is.
In theorie is het niet onmogelijk dat het ei weer heel wordt en naar het eierdopje op tafel zweeft – het is alleen uiterst onwaarschijnlijk.

Tijd moet opnieuw opgestart worden
Nu willen natuurkundigen de tijd anders interpreteren, omdat de natuurkundewetten niet meer voldoen.
De entropietheorie van Boltzmann vertelt ons niet wat de fundamentele aard van de tijd is, alleen wat de schijnbare richting ervan is.
Ze gaat er ook van uit dat het heelal begon met extreme orde, en het over miljarden jaren alleen maar chaotischer kan zijn.
Verder heeft de theorie een cruciale beperking: ze is alleen zinvol voor objecten die uit vele elementaire deeltjes zijn samengesteld.
Maar als onderzoekers naar de elementaire deeltjes op zich kijken, heeft de tijd geen voorkeursrichting – die kan beide kanten op.
Einstein schrapte het heden
Boltzmanns entropie geeft ons geen fundamentele verklaring van tijd. Zo’n verklaring heeft een theorie nodig die niet alleen onze perceptie van het verstrijken en de richting van de tijd omvat, maar ook de tijd als vierde dimensie.
In 1905 stelde de natuurkundige Albert Einstein vast dat de tijd niet overal in het heelal even snel verloopt.
Met zijn speciale relativiteitstheorie toonde Einstein aan dat het verstrijken van de tijd afhangt van de snelheid, en dat daarom twee klokken ongelijk gaan lopen als de ene sneller beweegt dan de andere.
Tijd is een extra dimensie waar niet iedereen even snel doorheen gaat.
Het verschil tussen verleden, heden en toekomst is voor ons wetenschappers een illusie, maar wel een hardnekkige. Albert Einstein – Natuurkundige
En in 1915 ontdekte Einstein dat de klokken niet alleen ongelijk lopen door snelheidsverschillen. Met zijn algemene relativiteitstheorie legde hij een verband tussen ruimte en tijd en verklaarde hij de zwaartekracht als een kromming van de ruimtetijd.
Alle materie in het heelal beïnvloedt zowel de ruimte als de tijd eromheen, dus hoe dichter je bij een zwaar voorwerp bent, hoe langzamer de tijd gaat.
Als de tijd flexibel is, kennen we geen ‘nu’ meer en hebben we geen gemeenschappelijk begrip van wat verleden en toekomst is.
De theorie strookt slecht met onze intuïtie, maar talloze experimenten hebben haar bevestigd.
Einstein kromt de tijd
Newton verwerpt de ideeën van de oude Grieken en maakt de tijd uniform en betrouwbaar. Maar Einsteins baanbrekende theorieën krommen de tijd onherkenbaar.

Aristoteles richt zich op beweging
Aristoteles (384-322 v.Chr.) legt uit dat tijd afhankelijk is van verandering. Zonder beweging of verandering is er geen tijd. Tijd kan worden gemeten door het aantal bewegingen te tellen, maar is toch ook continu.

Newton gelooft in een vaste tijd
Isaac Newton (1643-1727) denkt dat de tijd overal in het heelal met een vaste snelheid voortschrijdt. Het verstrijken van de tijd wordt niet beïnvloed door wie het meet, wat er gebeurt en waar het gebeurt. Zelfs als alles zou verdwijnen, zou de tijd gewoon doorgaan.

Einstein rekt de tijd op
Albert Einstein (1879-1955) concludeert dat de tijd niet voor iedereen gelijk verstrijkt. Ruimte en tijd zijn met elkaar verbonden en kunnen worden gebogen en uitgerekt. Het verstrijken van de tijd hangt af van de snelheid en de afstand van voorwerpen. De theorie wordt bevestigd in talloze experimenten.
Nieuwe theorie heeft geen tijd nodig
Het gevolg van Einsteins theorie is dat tijd niet lineair is, maar relatief en flexibel. Carlo Rovelli gaat nog een stapje verder. Hij werkt aan een theorie die Einsteins relativiteitstheorie combineert met de kwantummechanica, en neemt de tijd daarin niet eens mee.
In de kwantummechanica wordt de natuur steeds verdeeld in kleine, begrensde porties. Rovelli is ervan overtuigd dat dit ook geldt voor de ruimte zelf.
In de theorie van de zogeheten luskwantumzwaartekracht bestaat de ruimte uit piepkleine lusjes, elk zo’n 10⁻³⁵ meter lang, die met elkaar verweven zijn tot een zeer fijnmazig netwerk. Kleiner dan dit bestaat gewoon niet in deze theorie.
In Rovelli’s theorie zijn ruimte noch tijd fundamentele grootheden, maar ontstaan ze als gevolg van relaties tussen de lusjes. Er is geen verleden of toekomst, er zijn alleen fysische grootheden die zich in relatie tot elkaar ontwikkelen.

Fysikeren Carlo Rovelli mener ikke, at tid eksisterer på universets mest fundamentale niveau.
Tijd bestaat niet echt, er zijn alleen gebeurtenissen – zoals Aristoteles vond dat tijd alleen een maatstaf voor verandering is, want als er niets gebeurde, zou de tijd ook niet voorbijgaan.
Dat wij de tijd als vast ervaren en een idee hebben van de richting, komt volgens Rovelli door ons beperkte perspectief en onze geringe kennis van de vele aspecten van het heelal.
Wij hebben slechts te maken met een klein deel van de wereld, dus we hoeven ons geen zorgen te maken over de flexibele tijd van de relativiteitstheorie. En het piepkleine netwerk van gebeurtenissen in de werkelijkheid van de kwantummechanica zien we niet.
Als we het verband tussen alle gebeurtenissen in het heelal kennen, zijn we de tijd voorbij. Maar in onze grofkorrelige wereld lijkt de tijd vooruit te gaan, ook al bestaat hij niet in de natuurkundewetten die het heelal op het meest fundamentele niveau beschrijven.

Het heelal trekt scheef
Nieuwe ontdekkingen trekken het vloerkleed onder de natuurkunde vandaan. Als ze bevestigd worden, moeten we alles wat we weten over het heelal herzien.
Niet iedereen is het met Rovelli eens; de Amerikaanse natuurkundige Lee Smolin neigt bijvoorbeeld naar de opvatting dat tijd juist de meest fundamentele grootheid is. De rest van het heelal, met inbegrip van de ruimte zelf en alle natuurkundewetten, vloeit voort uit de tijd.
Smolin noemt de vraag naar de aard van de tijd zelfs de belangrijkste in de theoretische natuurkunde – en al zijn natuurkundigen het niet eens over wat tijd is, ze zijn niet in de loopgraven gaan zitten.
Ze wisselen juist ideeën uit in hun gezamenlijke strijd om tot een allesomvattende natuurkundetheorie te komen die ook de tijd verklaart.
Ze zijn het erover eens dat een beter begrip van tijd van cruciaal belang is voor een Theorie van Alles. En heeft het heelal daarin een intrinsiek uurwerk of niet? De tijd zal het leren.