Zout verlaagt het vriespunt van water doordat het de watermoleculen bemoeilijkt om samen ijskristallen te vormen. Zout is een chemische verbinding van natrium en chloor.
Als zout in contact komt met water of ijs, worden de zoutkristallen opgelost en komen er positieve natriumionen en negatieve chloride-ionen vrij.
Deze ionen mengen zich met de watermoleculen en zorgen ervoor dat die niet zo dicht bij elkaar kunnen komen dat er ijskristallen ontstaan, al ligt de temperatuur onder het vriespunt.
Zout verstoort evenwicht tussen ijs en water
In een mengsel van ijs en water rond het vriespunt heerst er een balans: er komen telkens nieuwe watermoleculen in contact met het ijs. Dan worden ze ingekapseld in de ijskristallen, waardoor die aangroeien.
Tegelijk zijn er ook watermoleculen die de ijskristallen verlaten. In een evenwichtssituatie komen er evenveel watermoleculen bij de ijskristallen als er vertrekken.
Wanneer er zout wordt toegevoegd, worden de natrium- en chloride-ionen niet zonder meer opgenomen in de ijskristallen, maar verdelen ze zich over het omliggende water, waar ze de watermoleculen verdringen.
Dat betekent dat er iets minder watermoleculen beschikbaar zijn om opgenomen te worden in de ijskristallen, terwijl het aantal moleculen dat de kristallen verlaat ongewijzigd blijft.
Het gevolg is dat de ijskristallen meer water verliezen dan ze erbij krijgen en dat het ijs smelt.