Wat is radioactiviteit?
Radioactieve stoffen bevatten te veel neutronen in de atoomkern ten opzichte van het aantal protonen. Dat maakt de atomen instabiel, wat ze herstellen door straling uit te zenden. De soort straling hangt af van de grootte van het atoom.
Er bestaan drie soorten straling:
1. Alfastraling: heliumkernen Grote radioactieve atomen zenden heliumkernen uit, dat wil zeggen kernen van twee protonen en twee neutronen. Het zwaarste element in de natuur, uranium-238, is radioactief en vervalt in een kettingreactie met veel stappen. De grote alfadeeltjes dringen niet door de huid, maar als de straling via het voedsel of de longen in ons lichaam terechtkomt, kan hij veel schade aanrichten.
- Dit houdt alfastraling tegen: onze huid.
2. Bètastraling: elektronen Kleine radioactieve atomen als superzware waterstof zenden elektronen uit, zogeheten bètastraling. Telkens als er een neutron in een proton wordt omgezet, komt er een elektron vrij. Bij rechtstreekse bestraling kunnen de stralen huidkanker veroorzaken, maar bètastraling is het gevaarlijkst als we het binnenkrijgen.
- Dit houdt bètastraling tegen: een aluminiumplaat.
3. Gammastraling: licht Veel middelgrote radioactieve atomen zenden gammastraling uit. De straling ontstaat meestal in een proces van twee stappen. Eerst wordt een neutron in een proton omgezet, waardoor het een elektron uitzendt. Het nieuwe atoom vervalt vervolgens onder het uitzenden van licht met een korte golflengte. Deze straling dringt in ons lichaam door, maar is niet zo gevaarlijk als de andere soorten straling.
- Dit houdt gammastraling tegen: een dikke loden plaat.
Waardoor is radioactieve straling zo gevaarlijk?
Radioactieve stoffen zijn gevaarlijk doordat ze straling met zo'n hoge energie uitzenden dat er elektronen van atomen en moleculen losgeslagen kunnen worden, die dan elektrisch geladen worden: zogeheten ionen. Als het lichaam, een orgaan of lichaamscellen aan radioactieve straling worden blootgesteld, kunnen er beschadigingen ontstaan.
Bij een hoge dosis doodt de straling de getroffen cellen. De dode cellen kunnen vervangen worden, tenzij er zo veel cellen afgestorven zijn dat een heel orgaan uitvalt.
Lagere doses doden onze cellen niet, maar tasten het DNA aan, wat tot genetische mutaties kan leiden. Soms kunnen enzymen de schade herstellen, maar niet altijd, en dan verandert de cel in een kankercel.
Hoe wordt radioactiviteit gemeten?
Hoeveel schade er wordt aangericht, hangt af van de dosis en het type straling. Om het risico in kaart te kunnen brengen, spreken wetenschappers van de equivalente dosis ioniserende straling, die in sievert wordt uitgedrukt.
In de sievertwaarde worden alle typen straling met een wegingsfactor opgenomen. Alfastraling telt het zwaarst. Bij een dosis van 6 sievert sterft bijna iedereen aan acute stralingsziekte, terwijl bij 1 sievert het risico op kanker 5 procent hoger is dan normaal.
De natuurlijke achtergrondstraling, die overal op aarde voorkomt, is gemiddeld 2,4 millisievert.
Hoe kunnen we radioactiviteit gebruiken?
Hoe schadelijk radioactiviteit ook is, het heeft tegelijkertijd veel nuttige toepassingen in de geneeskunde.
Een PET-scanner lokaliseert tumoren met behulp van een radioactieve marker. De patiënt neemt vóór de scan wat druivensuiker met fluor-18 in. De kankercellen nemen meer suiker en dus meer marker op dan de gezonde cellen. Fluor-18 vervalt door positronen uit te zenden, die door de scanner geregistreerd worden; zo wordt de tumor gevonden.
Kankercellen zijn uit te schakelen met radioactieve stoffen. Bij zogeheten brachytherapie wordt een stralingsbron in of vlak naast het gezwel geplaatst. Het voordeel ten opzichte van gewone bestraling is dat de straling zich beperkt tot het gebied rond de tumor en niet zo veel gezonde cellen doodt.