Bijna alle neerslagvorming wordt veroorzaakt door opstijgende lucht. Als lucht opstijgt, koelt deze af en bereikt op een bepaald moment zijn verzadigingspunt. Als de lucht nog verder omhoog gaat, verandert de waterdamp in de lucht in kleine druppeltjes, ook wolkendruppeltjes of ijskristallen genoemd.
Grote druppels en ijskristallen vallen sneller dan kleine druppels. Druppels met een hoge snelheid verzamelen onderweg kleinere druppels en vallen daardoor nog sneller. Ze nemen wel andere druppels op en groeien aan. Op een gegeven moment worden de druppels en ijskristallen zo groot dat ze sneller vallen dan de opwaartse wind in de wolken, en zo vallen ze als neerslag uit de wolk.
Vooral ijskristallen zetten vaak neerslag in gang. Zelfs 's zomers begint de meeste regen als ijskristallen hoog in de wolken.
Temperatuur bepaalt type neerslag
De neerslagvorm hangt af van de temperatuur in de atmosfeer. Als het in de hele atmosfeer vriest, valt de neerslag als sneeuw. Als het in de buurt van het aardoppervlak boven nul is, valt er natte sneeuw of regen.
IJzel ontstaat als het vriest bij het aardoppervlak, maar hoger in de atmosfeer boven nul is. Als de supergekoelde druppels een oppervlak raken, bevriezen ze en maken wegen en stoepen spiegelglad.
Een andere bekende neerslagvorm is hagel. Hagel wordt gevormd als krachtige, opwaartse luchtstromen gedeeltelijk gesmolten ijskristallen terugblazen naar het bovenste deel van de wolk, waar ze weer onder het vriespunt komen en in ijs veranderen. De kleine ijssteentjes vallen als hagel uit de wolk.
Motregen bestaat uit regendruppeltjes met een diameter minder dan 0,5 mm. De druppeltjes zijn klein en licht en blazen gemakkelijk weg in de wind. Een vuistregel is dat motregen geen kringen maakt in het water.