De lucht koelt af naarmate je hoger komt doordat hij uitzet.
De bewegingsenergie in de luchtmoleculen – dus dat wat we als temperatuur ervaren – moet dan een groter volume beslaan.
Het gevolg is dat de luchtmoleculen minder vaak met elkaar en objecten in de omgeving botsen. Dat leidt tot een lagere temperatuur.
De lucht zet uit op grotere hoogten doordat de luchtdruk afneemt.
Dat gebeurt doordat de hoeveelheid lucht die boven een bepaald punt in de atmosfeer ligt, minder wordt naarmate je hoger komt. Het gewicht van de bovenliggende luchtmassa bepaalt de luchtdruk.