Shutterstock

Biologen verbluft over vondst in grootste plasticsoep ter wereld

Het verbaast deskundigen dat de plasticsoep in de Stille Oceaan een rijk dierenleven herbergt.

De 80.000 ton wegende plasticsoep in de Stille Oceaan bestaat uit plastic- en ander afval en is een regelrechte milieuramp.

Maar hij zit ook vol leven.

Biologen die de zogeheten Great Pacific Garbage Patch hebben bestudeerd, vonden 484 ongewervelde zeedieren van 46 soorten in deze grootste drijvende vuilnisbelt ter wereld.

Dat vertellen ze maandag in het wetenschappelijke tijdschrift Nature Ecology & Evolution, schrijft The Wall Street Journal.

De vondst gaat tegen de bestaande wetenschappelijke inzichten in, onder andere omdat de meeste van deze ongewervelde ‘lifters’ meestal dicht bij de kust leven.

Dat ze kunnen overleven op volle zee, waar weinig voedsel is en de temperaturen sterk schommelen, is hoogst verrassend, aldus bioloog Linsey Haram, een van de auteurs van het onderzoek.

Coauteur Matthias Egger, Head of Environmental and Social Affairs bij de Nederlandse non-profitorganisatie The Ocean Cleanup, is verbaasd.

‘Ze (de dieren, red.) hebben het enorm naar hun zin. Het is echt een verschuiving in wetenschappelijk inzicht,’ zei hij in The Wall Street Journal.

De grote plasticsoep van bijna een miljoen vierkante kilometer bestaat onder meer uit oude visnetten, touw, plastic verpakkingen en microplastics. Die laatste zijn stukjes plastic van maximaal 5 millimeter.

Veel van de dieren in de plasticsoep hebben zich tegoed gedaan aan het plastic.

‘Ze zitten vanbinnen en vanbuiten boordevol plastic,’ zegt Egger.

The Great Pacific Garbage Patch bevindt zich op vijf dagen varen van de kust van Californië.

De soep is het resultaat van ringvormige zeestromen en beslaat een groter oppervlak dan Duitsland en Frankrijk bij elkaar.

De vondst stelt biologen en milieuorganisaties voor een dilemma.

Want als ze het plastic willen verwijderen, ontnemen ze de vele dieren hun habitat.

‘Het is niet eenvoudig,’ zegt zeebioloog Rebecca Helm van Georgetown University, die ook bij het onderzoek betrokken was, in The Wall Street Journal.