Psychische ziekten te zien in brein
Vroeger dacht men dat psychische ziekten geen lichamelijke oorzaak hadden maar altijd door een onevenwichtige geest kwamen. Maar nu is de aandoening in de hersenen aan te wijzen. Hersencentra zijn groter of kleiner dan bij gezonde mensen, of hersenverbindingen werken niet goed.

Botbreuken, diabetes, kanker en andere aandoeningen zijn tastbaar voor artsen omdat ze gepaard gaan met beschadigd weefsel, afwijkende meetresultaten of zichtbare infecties. Dat biedt goede aanknopingspunten om de oorzaak te achterhalen en er een behandeling voor te bedenken. Ook kunnen artsen het ziekteverloop volgen en zien of de patiënt aan de beterende hand of genezen is.
Maar tot een paar jaar geleden waren veel aandoeningen ongrijpbaar. De artsen namen symptomen waar, maar kenden de oorzaak niet. Het gaat om psychische aandoeningen zoals depressie en schizofrenie, die wel in de hersenen ontstaan maar daar geen duidelijke sporen in nalaten in de vorm van vernietigde zenuwcellen of abnormale analyseresultaten.
Jarenlang dacht men dat die aandoeningen uitsluitend psychische oorzaken hebben en op dwangvoorstellingen berusten die in het beste geval konden genezen door te praten, waarbij de patiënt werd geholpen om zijn situatie te gaan begrijpen en een uitweg te vinden. Ook al zijn cognitieve therapie en andere vormen van psychologische hulp onomstotelijk nuttig bij de behandeling van psychische aandoeningen, men ziet nu wel in dat ze niet op zich staan.
Zenuwsignalen volgen andere sporen
Veel psychische stoornissen hebben concrete, fysieke oorzaken en kunnen alleen al daarom – net als een gebroken been – niet weggepraat worden. Uit hersenscans en andere technieken blijkt dat de hersenen bij een psychisch zieke patiënt er normaal uit kunnen zien, terwijl de zenuwsignalen andere routes in de hersenen volgen dan bij een gezonde persoon.
Veel hersengebieden hebben elk hun zeer specialistische werking, en kunnen zelf geen praktische taak uitvoeren. Onze automatische reactie op een belediging bijvoorbeeld is het gevolg van een samenspel tussen centra voor onder meer situatieanalyse, geheugen, woede, zelfbeheersing en besluitvorming, en als één schakel niet werkt, kunnen we onredelijk of juist apathisch reageren.
Ook al ontbreekt het grote overzicht nog, de onderzoekers weten nu dat psychische kwalen vaak het gevolg zijn van een niet goed werkend centrum – of slecht communicerende specialistische hersencentra.
Vaak is er voor deze fouten een genetische verklaring; je hebt bij je geboorte misschien een hoger risico op depressies, een posttraumatische stressstoornis of schizofrenie. Dat betekent niet dat je zeker zo’n aandoening krijgt, maar dat je hersenen minder goed zijn toegerust om stress of traumatische gebeurtenissen te verwerken; ze kunnen de neurale netwerken op het verkeerde spoor zetten en psychische aandoeningen als het ware triggeren.
Het begrip van de oorzaken van psychische aandoeningen maakt nieuwe behandelwijzen mogelijk, zoals deep brain stimulation, ofwel de moderne versie van de elektroshock.
Ook kunnen de artsen nu beter herkennen welke mensen in risicogroepen zitten. Dat kan er bijvoorbeeld toe leiden dat soldaten met een verhoogd risico om een posttraumatische stressstoornis te ontwikkelen, niet op gevaarlijke missies gestuurd worden, want daarbij is er een grote kans dat traumatische ervaringen een psychische aandoening in gang zetten.