Hoewel botweefsel vier keer zo sterk is als beton, krijgen de meeste mensen gedurende hun leven wel te maken met een of meer botbreuken.
Als er een patiënt met een botbreuk op de eerste hulp binnenkomt, wordt er eerst een röntgenonderzoek gedaan en stelt de arts de locatie van de breuk vast.
Vervolgens moeten de twee uiteinden in de juiste anatomische positie gebracht worden. Zo zorgt de arts ervoor dat er zo weinig mogelijk nieuw weefsel gevormd hoeft te worden om de botstukken weer bij elkaar te brengen en dat het bot niet scheef aan elkaar groeit.
Botstukken op hun plek gehouden
Dan moeten de botstukken op hun plaats gehouden worden tot het bot hersteld is. Dat gebeurt vaak met behulp van een gipsverband of een rail. Dit biedt niet alleen ondersteuning, maar helpt ook tegen de pijn doordat het gebroken bot niet kan bewegen en omliggend weefsel kan beschadigen.
Bij gecompliceerde breuken kan het nodig zijn om de botstukken met bijvoorbeeld metaaldraad, spijkers of schroeven aan elkaar vast te maken. Daarvoor is een chirurgische ingreep noodzakelijk.
De vuistregel is dat een botbreuk in het onderlichaam er twee keer zo lang over doet om te genezen (16 weken) als een botbreuk in de bovenste helft van het lichaam (8 weken). Bij kinderen genezen botbreuken vaak twee keer zo snel als bij volwassenen, terwijl het bij ouderen juist langzamer gaat.