Bloedgroepen zijn ontstaan doordat mensen verschillende moleculen hebben op hun rode bloedlichaampjes.
Er zijn allerlei indelingen in bloedgroepen, maar als het gaat om het vinden van een geschikte bloeddonor is het AB0-systeem het belangrijkste.
Er zijn in totaal vier bloedgroepen in het AB0-systeem:
- Bloedgroep A
- Bloedgroep B
- Bloedgroep 0
- Bloedgroep AB
Suikermoleculen bepalen je bloedgroep
Mensen met bloedgroep 0 hebben op het oppervlak van hun rode bloedlichaampjes een koolhydraat, het H-antigeen.
Bij mensen met bloedgroep A is er een suikermolecuul aan het H-antigeen gebonden, dat we N-acetyl-galactosamine noemen.
Bij mensen met bloedgroep B zit het suikermolecuul galactose op het H-antigeen. Mensen met de bloedgroep AB hebben zowel galactose als N-acetyl-galactosamine op het H-antigeen.
Naargelang hun bloedgroep hebben mensen verschillende genen voor enzymen die de suikermoleculen aan het H-antigeen koppelen.
Mutaties zijn oorzaak van verschillende bloedgroepen
Het A-gen codeert voor een enzym dat N-acetyl-galactosamine bindt aan het H-antigeen, het B-gen voor een enzym dat er galactose aan bindt.
Het A-gen bestond het eerst, het B-gen is er op een zeker moment uit ontstaan door toevallige mutaties. Het 0-gen is ook uit het A-gen ontstaan door toevallige mutaties, maar vernietigde het gen, zodat er geen enzym wordt gevormd.
Mutaties in het DNA ontstaan voortdurend door uv-straling, chemische stoffen of door fouten als het DNA bij de celdeling wordt gekopieerd.
Meestal wordt de mutatie niet doorgegeven aan de volgende generatie, want veel genen zijn van levensbelang – en een bevrucht eitje met een mutatie kan dan niet tot kind uitgroeien.