Kerdkanno / shutterstock
intelligentie

Wat is intelligentie?

Recent onderzoek werpt nieuw licht op de zaak wat genen voor onze mentale eigenschappen betekenen, en waar intelligentie precies in ons brein zetelt.

Al zijn sommige mensen duidelijk intelligenter dan andere, het begrip intelligentie is lastig te definiëren en nog lastiger te begrijpen. Menselijke hersenen hebben een uniek vermogen om kennis op te doen door conclusies te trekken, de nieuwe kennis te gebruiken om problemen op te lossen, abstract te denken en gedachten in woorden uit te drukken.

Hoe de hersenen die complexe taken klaren, is altijd een raadsel voor de wetenschap geweest, en pas nu beginnen we te begrijpen wat intelligentie is en waar deze zetelt in de hersenen.

Met geavanceerde scanners hebben de onderzoekers de afgelopen jaren de hersencentra gevonden die actief zijn als proefpersonen bepaalde problemen aan het oplossen zijn. De methode geeft veel inzicht in de manier waarop de hersenen werken en welke functies hersencentra hebben, maar het begrip intelligentie zelf is er niet erg mee opgehelderd.

Wel staat vast dat er een flink verschil is tussen wijs zijn en intelligent zijn. Bij wijsheid gaat het doorgaans om kennis en vermogens die je hebt, en intelligentie heeft te maken met het vermogen om kennis op te doen en toe te passen. Met een hoge intelligentie kun je ook wijs worden, maar dan moet je wel dingen leren door studie of door ervaring. In het algemeen word je daarom wijzer als je een boek leest, maar niet intelligenter.

Intelligentie is heel complex

Intelligentie heeft namelijk niet alleen te maken met vaardigheden op het vlak van bijvoorbeeld taalbegrip, probleemoplossend vermogen en geheugen, maar ook met het inzetten van al je mentale vermogens. Een examen haal je niet als je de opgaven niet begrijpt, als je je de wiskundiges formules niet herinnert of als je de juiste formules om de opgaven op te lossen niet kunt toepassen, al heb je nog zo’n goed stel hersenen.

Omdat het er bij intelligentie om gaat alle hersenen en alle mentale vermogens geïntegreerd in te zetten, wordt het heel lastig om er een studie van te maken. Om te beginnen moeten we de intelligentie kunnen meten, waardoor je de hersenen van intelligente en minder intelligente mensen met elkaar kunt vergelijken.

Test meet bepaalde vaardigheden

Psychologen hebben door de tijden heen uiteenlopende tests ontwikkeld om bij mensen het intelligentiequotiënt, het IQ, te meten. Van al deze tests wordt het resultaat aangeduid met een aangepast getal, zodat de resultaten van een grote groep mensen op een gemiddelde van 100 uitkomen.

De vele testversies hebben diverse soorten opgaven, en de kritiek luidt dat er bij het hele IQ-begrip te veel nadruk ligt op bepaalde vaardigheden die niet per se nuttiger of beter zijn dan andere.

Zo loop je het risico dat het IQ een misleidend beeld geeft van iemands intelligentie, maar ook dat een van de geslachten of een hele bevolkingsgroep er wat intelligenter uit naar voren komt omdat de opgaven gericht zijn op zekere vaardigheden die deze groepen in hogere mate beheersen. Enigszins gechargeerd zou je zelfs kunnen stellen dat een intelligentietest die in het Nederlands is opgesteld, de indruk kan geven dat de Nederlanders het intelligentste volk ter wereld zijn, of dat kunstenaars slimmer lijken dan wiskundedocenten als de test vooral creatieve opgaven bevat.

Veel kritiek op de IQ-test

Daarom wordt het begrip IQ vaak met een flinke dosis scepsis en wantrouwen bekeken, maar toch ontdekte de Britse psycholoog Charles Spearman al in 1923 dat het helemaal niet zo misleidend is. Hij kwam erachter dat de kans groot is dat je, als je in één soort intelligentietest goed scoort, ook hoge ogen gooit in een andere intelligentietest, al is die op weer heel andere vaardigheden gericht.

Spearman introduceerde daarom het begrip ‘algemene intelligentie’ of g (van ‘general’), een overkoepelend vermogen om alle andere vermogens in te zetten die je hebt. Als je een intelligentietest doet, zal een deel van het resultaat dus te danken zijn aan je specifieke vermogen om de probleemstellingen van de test op te lossen, maar aan het overige ligt je algemene intelligentie ten grondslag.

Net als bijna alle andere menselijke eigenschappen wordt je intelligentie bepaald door het samenspel tussen je genen en de omgeving. In een onderzoek uit 2009 hebben de psycholoog Robert Plomin en zijn collega’s van het Britse King’s College London de intelligentie bij 8791 tweelingen gemeten gedurende hun hele jeugd.

In hun prille kindertijd waren de eeneiige tweelingen ongeveer even intelligent, maar ook op 10-jarige leeftijd, al werden ze met de jaren verschillender. De twee-eiige tweelingen daarentegen waren van meet af aan verschillend qua intelligentie, en met de jaren werden de verschillen groter. Dat duidt erop dat de genen een belangrijke rol spelen voor de intelligentie, en dat deze rol nog groter wordt tijdens het opgroeien.

Diverse onderzoeken tonen aan dat de genen voor de algemene intelligentie vrij bepalend zijn en 50 tot 75% voor hun rekening nemen, maar het verband is ingewikkeld. Als een kind op genetische gronden intelligent lijkt te worden maar opgroeit in een milieu waarin het niet gestimuleerd wordt of zijn vermogens niet kan ontplooien, scoort het in een intelligentietest waarschijnlijk laag. Dat doen andere kinderen in hetzelfde milieu echter ook, dus ongeacht hun genetische aanleg, en genen hebben dan ook niet al te veel effect op de intelligentie.