De oudst bekende botten van Homo sapiens zijn 300.000 jaar oud en komen uit een grot in Marokko in Noordwest-Afrika.
Maar omdat er weinig vonsten zijn gedaan, bestaat er nog veel onzekerheid over de ontwikkeling van de menselijke stamboom in de tijd vóór de komst van de moderne mens.
Flessenhals zorgde voor inteelt
Om meer te weten te komen onderzocht een groep onderzoekers uit China, Italië en de VS het genoom van meer dan 3150 levende, moderne mensen uit 10 bevolkingsgroepen binnen en 40 bevolkingsgroepen buiten Afrika.
En de DNA-sequenties bleken een dramatisch verhaal te verbergen.
In het genetisch materiaal vonden de onderzoekers bewijs dat de voorouders van de moderne mens tussen 813.000 en 930.000 jaar geleden door een ‘nauwe flessenhals’ moesten, waarbij 98,7 procent van de populatie verloren ging.
De onderzoekers denken dat de ramp zo ernstig was dat er gedurende een periode van 117.000 jaar, oftewel 117 millennia, mogelijk nog maar zo’n 1280 reproducerende individuen op aarde over waren, waardoor inteelt toenam en de genetische diversiteit onder zware druk kwam te staan.
‘Onze voorouders hadden gedurende een zeer lange tijd te maken met zo’n nauwe flessenhals in de populatie dat ze een grote kans liepen om uit te sterven,’ zegt onderzoeksleider Wangjie Hu tegen LiveScience.
Volgens de wetenschappers zou de extreme daling van de populatie te wijten kunnen zijn aan ernstige klimaatveranderingen, waardoor het land en de zee afkoelden en er gletsjers ontstonden, maar er ook lange perioden van droogten aanbraken.
De onderzoekers kennen de oorzaak van die klimaatverandering niet.
Rond de 813.000 jaar geleden begon volgens de onderzoekers een langzaam herstel, waarin de populatie geleidelijk vertwintigvoudigde tot ongeveer 30.000 individuen.
De redding was waarschijnlijk het feit dat de mens het vuur leerde beheersen, waarvan de eerste bewijzen uit Israël dateren van rond 790.000 jaar geleden, en dat het klimaat milder werd, met meer gewassen en wilde dieren.