Visserij stoot 25 procent meer C02 uit dan gedacht, concluderen onderzoekers van onder meer de universiteiten van California en Montpellier in een nieuwe studie.
Ook het CO2 dat de vissen uitstoten nadat ze aan de haak zijn geslagen, moet worden meegerekend.
Koolstof zit vast op zeebodem
Tot nu toe richtte het klimaatonderzoek zich op het brandstofverbruik van vissersboten. Een over het hoofd gezien onderdeel van de vervuiling is volgens de onderzoekers echter dat vissen net als alle andere levende wezens koolstof bevatten.
Grote vissen als tonijn, haaien en zwaardvis kunnen voor wel 15 procent uit koolstof bestaan. Als ze worden opgevist en na verloop van tijd uiteenvallen – vergaan of opgegeten worden – gaat de koolstof een verbinding aan met zuurstof en komt zo als CO2 vrij in de atmosfeer.
Meestal zinken vissen naar de bodem als ze doodgaan. Hier worden ze samen met hun koolstof bedolven onder lagen van organische en minerale deeltjes. De koolstof van de dode vis wordt zo opgevangen en kan niet als CO2 in de atmosfeer belanden. Alleen als de koolstof wordt opgegraven, kan deze mogelijk uit de zeebodem ontsnappen.
De vissen functioneren van nature als ‘blauw koolstofdepot’, dat wil zeggen als depot voor CO2 in de zee.
Vissen vervuilen als 4,5 miljoen auto’s
De nieuwe kijk op het blauwekoolstofeffect van vis nodigt uit tot een geheel nieuw begrip van de klimaatvoetafdruk van de visserij. Als de CO2-uitstoot van vis wordt meegerekend, heeft de diepzeevisserij sinds 1950 minstens 730 miljoen ton CO2 in de atmosfeer uitgestoten. En alleen al in 2014 stootte ze evenveel CO2 uit als 4,5 miljoen auto’s.