Het zonnestelsel is vrij goed geordend, maar het vertrekpunt was chaotisch. Aan de buitenkant, waar het het koudst was, ontstonden kometen van stof en ijs. In het binnenste zonnestelsel was het zo heet dat water en vluchtige stoffen er niet konden bestaan.
De aarde en de andere binnenplaneten bestonden vooral uit silicaten en metalen. En het is niet zo raar dat de binnenste, Mercurius, vooral van ijzer is.











Mercurius
- Baansnelheid: 170.500 km/h
- Omlooptijd: 0,240846 aardejaren
Venus
- Baansnelheid: 126.072 km/h
- Omlooptijd: 0,6151970 aardejaren
Aarde
- Baansnelheid: 107.218 km/h
- Omlooptijd: 1,0000175 aardejaren
Mars
- Baansnelheid: 86.677 km/h
- Omlooptijd: 1,88 aardejaren
Ceres
- Baansnelheid: 64.375 km/h
- Omlooptijd: 4,60 aardejaren
Jupiter
- Baansnelheid: 46.980 km/h
- Omlooptijd: 11,87 aardejaren
Saturnus
- Baansnelheid: 34.679 km/h
- Omlooptijd: 29,66 aardejaren
Uranus
- Baansnelheid: 24.462 km/h
- Omlooptijd: 84,07 aardejaren
Neptunus
- Baansnelheid: 19.555 km/h
- Omlooptijd: 164,89 aardejaren
Pluto
- Baansnelheid: 16.798 km/h
- Omlooptijd: 248 aardejaren
Eris
- Baansnelheid: 12.370 km/h
- Omlooptijd: 557 aardejaren
Het kan verrassend zijn dat een planeet als de aarde uit een draaiende gaswolk voortkomt door de botsing van talloze stofjes.
In de draaiende wolk die is uitgegroeid tot ons zonnestelsel, wervelden gas- en stofdeeltjes rond in een afgeplatte schijf. 99,9 procent van het gas viel naar het midden en vormde de zon. Het gas wervelde woest in het rond, maar toch ontstonden er een aantal banden rondom de zon.
De banden mengden hun eigen materiaal goed, maar wisselden niet veel materie uit. Alle deeltjes bewogen dezelfde kant op rond de zon en in bijna hetzelfde vlak. Daardoor konden de triljoenen rotslichaampjes die kriskras door elkaar vlogen en vaak botsten, zich in de loop van miljoenen jaren verenigen tot acht planeten met zeer regelmatige banen.
Om een of andere reden werd er geen planeet gevormd tussen Mars en Jupiter, waar nu een reservevoorraad van meer dan 1 miljard planetoïden in alle soorten en maten rondvliegt. De grootste hebben een diameter van zo’n 1000 kilometer.

In het vroege zonnestelsel bewogen toekomstige planeten chaotisch door elkaar heen. Botsingen waren onvermijdelijk.
Planeten worden rond
In een vroeg stadium na de vorming van het zonnestelsel werden kleine smeltdruppeltjes gevormd. Toen ze stolden, namen ze korreltjes mineralen en metalen op. De klonten groeiden uit tot miljarden metersgrote planetesimalen, beginnetjes van planeten, die rond de zon bewogen. Na miljoenen jaren van talloze botsingen hadden de planetesimalen een diameter van vele kilometers.
De grootste konden kleinere invangen met hun zwaartekracht, en door het hele zonnestelsel ontstonden planetoïdeachtige objecten.
Door de vele botsingen werden de grootste voorwerpen tot enkele duizenden graden verhit. Met behulp van de zwaartekracht werden de planeetkernen vervolgens rond.
In het buitenste zonnestelsel trokken vier grote planeetkernen gas aan, dat een dikke atmosferische laag vormde. In het binnenste zonnestelsel was het te heet voor vluchtige stoffen en ontstonden er rotsplaneten. De gassen gingen in het buitenste zonnestelsel op in de gasplaneten en hun manen.