De eerste dieren werden in 1947 de ruimte in gestuurd door Amerikaanse wetenschappers die fruitvliegjes in een in nazi-Duitsland in beslag genomenV2-raket stopten.
De raket kwam tot 109 kilometer hoogte, dus boven de grens van de ruimte op 100 kilometer boven de grond – ook bekend als de Kármán-linie.
Later volgden wespen, beerdiertjes, muizen, katten, honden, schildpadden, chimpansees, konijnen, kikkers, vissen, slakken en cavia’s – en natuurlijk de mens.
Ruimtedieren helpen wetenschap vooruit
Wetenschappers stuurden dieren meestal de ruimte in om te testen hoe ze fysiek reageren op de unieke omgeving.
Zo wilden ze weten hoe een langdurige gewichtloosheid de spieren en botten beïnvloedt, en hoe cellen na verloop van tijd door kosmische straling worden aangetast.
De resultaten van de reizen van de dieren inspireerden het ontwerp van ruimtevaartuigen en ruimtepakken voor astronauten, waardoor de weg is gebaand voor veiliger bemande ruimtevluchten.