Het merendeel van de exoplaneten is ontdekt met de transitmethode:
Astronomen meten het licht van een ster over langere tijd. Als de lichtsterkte met een vast interval een paar promille varieert, komt dat doordat een planeet die om de ster draait tussen ons en de ster schuift.
Deze methode is echter niet bruikbaar voor objecten die zo ver weg staan. Het licht is zo zwak dat de huidige instrumenten niet kunnen meten of het om een planeet gaat.
Daarom zochten onderzoekers van het Harvard & Smithsonian Center for Astrophysics in de VS specifiek naar dubbelstersystemen die bestaan uit een levende ster en een ingestorte neutronenster.
Die laatste steelt materiaal van de levende ster in een proces waarbij krachtige röntgenstraling vrijkomt.
Het gebied met de krachtige straling is zo klein dat een grote planeet vanaf de aarde gezien de straling zou blokkeren als hij tussen de aarde en de neutronenster schuift. Zo is M51-ULS-1b ontdekt.
In hun zoektocht naar planeten in dubbelstersystemen namen de astronomen oude data van de ruimtetelescoop Chandra door, en plotseling hadden ze beet.
Op 20 september 2012 doofde de röntgenstraling van dit dubbelstersysteem drie uur lang. Bingo! Er was een exoplaneet in een ander sterrenstelsel gevonden.
De astronomen willen nu onderzoeken of de dip in de röntgenstraling ook een andere oorzaak kan hebben.
Als met de röntgentransitmethode echt een exoplaneet buiten de Melkweg is ontdekt, is het waarschijnlijk mogelijk om andere verre exoplaneten op te diepen uit reeds verzamelde data.