Er zijn sterke aanwijzingen dat de coronapandemie nu een nieuwe fase in gaat. De vaccinatiegraad en immuniteit nemen toe en de omikronvariant lijkt minder gevaarlijk.
Eén indicatie dat de pandemie beheersbaarder wordt is dat meer landen mensen stimuleren om zich thuis te testen.
Maar bieden zelftests of thuistests meer dan schijnveiligheid? Dit is wat de wetenschap zegt over wattenstaafjes en teststrips.
Hoe werkt een zelftest?
Een coronatest spoort – ongeacht het type test – de aanwezigheid of sporen van virusdeeltjes op.
Corona wordt in kaart gebracht met drie wapens:
- PCR-tests, waarbij een slijmmonster uit neus of keel wordt genomen
- Serologische tests, waarbij met behulp van een bloedmonster een eerdere COVID-19-infectie wordt aangetoond.
- Antigeentests, waarbij een wattenstaafje in de neus wordt gestoken en een actuele besmetting wordt aangetoond.
Een zelftest is een antigeentest die werkt zoals de sneltests die de GGD en andere partijen afnemen. Het enige verschil is dat de uitslag van het ‘thuislaboratorium’ niet officieel als testresultaat wordt geregistreerd.
VIDEO: Zo werkt een zelftest
Eventuele antigenen in het monster – zoals het spike-eiwit op het oppervlak van het coronavirus – binden zich aan moleculen in de teststrip, die dan met de vloeistof doorstromen.
Deze moleculen zijn zo ontworpen dat ze reageren met twee lijnen aan het eind van de strip en die kunnen laten kleuren: een controlelijn (C) en een testlijn (T).
Zo lees je de uitslag van je zelftest af:
- Twee zichtbare lijnen bij T en C: de uitslag is positief. Blijf thuis en laat een PCR-test doen om de uitslag te bevestigen.
- Een zichtbare lijn bij C: de uitslag is negatief.
- Een zichtbare lijn bij T of helemaal geen lijnen: de test is ongeldig.
Wanneer moet je een zelftest doen?
De richtlijnen verschillen van land tot land, maar over het algemeen is het aan te bevelen om een zelftest te doen als je wilt weten of je besmet bent, maar:
- Geen coronasymptomen hebt
- Geen isolatieadvies hebt gekregen
- Je niet kunt laten testen op je werk, op school of bij een testlocatie.
In Nederland wordt leerlingen vanaf groep 6 geadviseerd om twee keer per week een zelftest te doen, maar bijvoorbeeld in Groot-Brittannië worden zelftests alleen toegepast bij kinderen boven de 11.
Hoe betrouwbaar is een zelftest?
Zelftests worden wel bekritiseerd omdat de teststrips niet alle besmettingen eruit pikken.
Onderzoekers schatten dat ongeveer 60 procent van de besmette mensen de ziekte via een zelftest kunnen ontdekken. Maar de uitslag is sterk afhankelijk van de kwaliteit van de test.
Een studie toont aan dat tot 15 procent van de resultaten van een testkit vals negatief is en dus geen infectie aantoont bij mensen die wel ziek zijn. In werkelijkheid ligt dat percentage naar verwachting nog hoger.
Ondanks deze tegenvallende betrouwbaarheid is het argument voor zelftests dat je er de meest besmettelijke patiënten, die de meeste virusdeeltjes uitscheiden, mee opspoort.
Daarnaast tonen onderzoeken aan dat de valse negatieven er uitgefilterd kunnen worden door meer te testen. Bij drie tests per week is nog maar 5 procent vals negatief, wat vergelijkbaar is met PCR-tests.
Later, als de coronapandemie op zijn einde loopt en de meeste testcentra gesloten zijn, kunnen zelftests ook ingezet worden als maatregel om besmetting tegen te gaan.
Let erop dat je zelftest een CE-merk heeft, gevolgd door vier cijfers, en dus voldoet aan de huidige EU-wetgeving. Het etiket en de gebruiksaanwijzing moeten ook in de taal van het betreffende land gesteld zijn.
Hoe doe je een zelftest?
Een cruciale factor om een nauwkeurige uitslag van een zelftest te krijgen is dat de test correct wordt uitgevoerd.