Dit artikel komt oorspronkelijk uit Wetenschap in Beeld HISTORIA
Kunnen koepokken een mens immuun maken voor de verwante, dodelijke ziekte mensenpokken? Dat vraagt de Engelse arts Edward Jenner zich al jarenlang af.
Op 14 mei 1796 besluit de 46-jarige Engelsman op zoek te gaan naar het antwoord.
Zijn proefkonijn is het 8-jarige zoontje van zijn tuinman, James Phipps. In zijn huis in Berkeley smeert Jenner de arm van de jonge James in met het pus uit de handen van een melkmeisje dat met koepokken is besmet.
Vervolgens maakt Jenner voorzichtig een gaatje in een ader in de arm van
de jongen, waarna hij met een entnaald vocht uit een ontstoken koepokkenblaasje inbrengt. De jongen heeft een paar dagen verhoging en het gebied rond de wond zwelt iets op, maar verder is hij in orde.
Zes weken later besmet Edward Jenner de gezonde James met pus van de veel gevaarlijkere mensenpokken.
Als het vermoeden van de arts klopt, zal het jongetje geen symptomen van de ziekte ontwikkelen. Maar anders?
Anders heeft hij James vermoord. Dan zal de jongen na een paar weken hoge koorts en hoofdpijn krijgen en misselijk worden, waarna zijn lichaam onder de pijnlijke, etterende blaasjes komt te zitten.
Binnen een maand kan hij hetzelfde lot ondergaan als jaarlijks 400.000 anderen aan het eind van de 18e eeuw.
Engel des doods houdt huis
In de tijd van Jenner waren pokken veruit de gevaarlijkste ziekte: het volk sprak van de ‘engel des doods’.
De mens had er vermoedelijk al sinds de oudheid mee te kampen, en in de 18e eeuw sloeg de ziekte genadeloos toe in Europa.
Dat kwam vooral doordat de mensen steeds dichter op elkaar woonden in steden als Londen. Van 1715 tot 1800 groeide het inwonertal van 740.000 tot 1,1 miljoen.
Artsen hadden geen idee hoe pokken zich verspreidden en konden dan ook niets doen om de besmetting, die via hoesten en niezen verliep, in te dammen.
Als een gezinslid eenmaal was besmet, volgden de anderen onherroepelijk. Sterker nog: één persoon met pokken kon een heel woonblok besmetten.
Rijken wisten aan ziekten als cholera te ontsnappen doordat ze vooral op het platteland woonden, waar het drinkwater schoon was, maar het pokkenvirus maakte geen onderscheid.
Zoals de Franse wiskundige Charles Marie de La Condamine het uitdrukte: ‘De pokken zijn een rivier die wij allemaal moeten oversteken.’
Zo ook de Russische tsaar Peter II, die in 1730 op zijn huwelijksdag stierf. Hij was 14 jaar.
Als iemand eenmaal besmet was, was het afwachten. Na een paar weken was het lichaam bedekt met blaasjes die aanvoelden als derdegraadsverbrandingen, en 2 op de 5 patiënten stierven als gevolg van bloedvergiftiging of orgaanfalen.
Zelfs iemand die een goede weerstand had en het lange ziekbed overleefde, kon blind raken: bij 1 op de 10 patiënten ontstonden bloedingen in het oog. Veel pokkenlijders ontwikkelden bovendien reuma of doofheid.
De gelukkigen die hun gehoor en gezicht behielden en geen reuma opliepen, zagen de rest van hun leven een mismaakt gezicht als ze in de spiegel keken.

Volgens collega-artsen kregen patiënten een koeienkop van het vaccin van Jenner en gingen ze loeien.
Ambassadeursvrouw zoekt oplossing
Een van de slachtoffers was de Britse edelvrouw lady Mary Wortley Montagu uit Londen. Nadat de ziekte haar in het begin van 1716 bijna fataal geworden was, was de ooit zo aantrekkelijke vrouw bijna niet meer te herkennen.
Een paar maanden eerder had ze haar broer aan de pokken verloren, en zelf was ze een schim van wie ze ooit geweest was. In de spiegel zag ze een misvormd gezicht dat net zo goed van een lijk kon zijn.
Lady Montagu liet zich echter niet uit het veld slaan en besloot haar leven te wijden aan het bestrijden van de ziekte die zo had huisgehouden.
En ze was niet de eerste die een poging deed. In de 17e en 18e eeuw hadden talloze artsen geprobeerd de pokken de nek om te draaien door patiënten bloot te stellen aan hitte of kou of door bijna al het bloed uit hun lichaam te halen.
Aanvankelijk had lady Montagu even weinig succes als al haar voorgangers. In de zomer van 1716 werd haar man benoemd tot ambassadeur van de Engelse koning in Constantinopel, de hoofdstad van het Ottomaanse Rijk.
Lady Mary Montagu reisde achter haar echtgenoot aan en nam haar levenstaak met zich mee.
Pokken kunnen pokken bestrijden
In Constantinopel kwam ze op het spoor van een mogelijke genezing toen ze zag hoe de inwoners met de ziekte omgingen.
Tot haar verbijstering werden Turkse kinderen ingesmeerd met het pus van een pokkenlijder. Na een paar dagen met koorts en wat blaasjes in het gezicht waren ze weer zo gezond als een vis.
Blijkbaar maakte deze behandeling, die variolatie genoemd werd, de kinderen immuun voor pokken.
Om er zeker van te zijn dat de ziekte de behandelde kinderen later niet alsnog fataal werd, werd de variolatie in de puberteit herhaald.
Lady Mary Wortley Montagu begreep evenmin als de artsen uit haar tijd hoe variolatie werkte. Dat werd pas in de 19e eeuw ontdekt, toen wetenschappers microscopen hadden ontwikkeld om bacteriën, virussen en het afweersysteem van het lichaam te onderzoeken.
Maar de edelvrouw liet zich niet weerhouden door een gebrek aan medische kennis.
Ze liet een variolatie uitvoeren op haar zoon, en na thuiskomst was ze een warm pleitbezorger voor de methode.
Een van degenen die zich lieten overtuigen was prinses Caroline van Wales, die in 1722 met succes een behandeling onderging. Daarna werd de methode overal in Europa toegepast.
Behandeling leidt tot ramp
Tientallen jaren verdienden de Europese artsen bakken met geld met variolaties.
Er was echter één probleem: de methode bood weliswaar bescherming tegen pokken, maar werkte tegelijkertijd de verspreiding van de ziekte in de hand.
Mensen die waren ‘gevarioleerd’, waren in feite met pokken besmet, en als ze contact hadden met een gezonde persoon, werd het virus in zijn oorspronkelijke, agressieve vorm overgedragen.
Door hun kop in het zand te steken gaven artsen de ziekte de kans zich op veel uitgebreider schaal dan eerder te verspreiden, en halverwege de 18e eeuw was het aantal gevallen van de pokken exponentieel toegenomen.
Circa 200.000 mensen stierven er elk jaar aan, en tegen het eind van de eeuw waren dat er zelfs 400.000. Vooral kinderen onder de 10 werden het slachtoffer: zij vormden de helft van het aantal overleden patiënten in Engeland.
Armen, die zich geen variolatie konden veroorloven, leerden met de ziekte leven. Zoals de Britse historicus lord Thomas Babington Macaulay in de 19e eeuw schreef:
‘De pokken waren de ergste van alle ziekten. De zwarte dood (de pest, red.) teisterde onze kusten slechts tweemaal in mijn leven, maar de pokken waren er altijd en vulden de kerkhoven met lijken.’
Kostschool besmet leerlingen
Om te voorkomen dat zijn leerlingen ook op het kerkhof belandden, besloot de rector van de kostschool in het Zuid-Engelse Wotton in 1756 de kinderen met variolatie te behandelen.
Een van de patiënten was een 8-jarige weesjongen. Bij hem leidde de methode tot hoge koorts, diarree en slappe spieren.
’s Nachts lag hij te woelen onder de dekens terwijl de pokkenblaasjes een voor een openbarstten.
Zeven weken na de variolatie was de jongen eindelijk symptoomvrij, maar hij had de rest van zijn leven last van de herinnering aan de pijnlijke behandeling. De jongen heette Edward Jenner.
Als jongste van zes kinderen was Edward op 17 mei 1749 ter wereld gekomen in het Engelse plaatsje Berkeley, waar zijn vader predikant was.
Edward was een opgewekt, nieuwsgierig jongetje dat graag vogels bestudeerde en stenen en fossielen verzamelde.
Maar kort na zijn zesde verjaardag sloeg de rampspoed toe. Na complicaties in het kraambed stierf de moeder van Edward, en niet veel later bezweek zijn vader aan de gevolgen van een ziekte.
Gelukkig lieten de ouders een aanzienlijke erfenis na. Daarom had zijn 22-jarige broer en voogd
Stephen genoeg geld om Edward naar de kostschool in Wotton te sturen.
Na zijn traumatische kennismaking met het pokkenvirus wilde Edward arts worden.
Stephen haalde zijn vriend, de medicus John Ludlow, over zijn broertje in de leer te nemen, en zes jaar lang studeerde de jongen geneeskunde.
Melkmeisje draagt bij aan vaccin
Edward Jenner was ongetwijfeld een goede chirurg geweest, maar we hadden zijn naam nu waarschijnlijk niet gekend als hij in 1768 niet een toevallige ontmoeting met een melkmeisje had gehad.
Zij vertelde de 19-jarige Edward dat ze nooit pokken zou krijgen omdat ze al koepokken had gehad. Die twee ziekten deden veel aan elkaar denken, maar de koepokken waren veel onschuldiger.
Haar bewering wekte Jenners belangstelling, maar omdat hij zijn opleiding tot arts nog niet voltooid had, nam hij het slechts voor kennisgeving aan.
In de jaren daarna specialiseerde hij zich in de anatomie en hield hij zich vooral bezig met amputaties. Pas toen hij de chirurg John Hunter ontmoette, werd de basis voor een van de grootste doorbraken in de geneeskunde gelegd.
Jenner en Hunter kwamen elkaar in 1770 tegen toen Jenner een kamer huurde bij zijn 20 jaar oudere collega in de Londense Jermyn Street.
Ondanks het leeftijdsverschil raakten de twee al snel goed bevriend. Ze voerden vaak lange gesprekken en wisselden medische ervaringen en inzichten uit.
Het idee voor een middel tegen pokken liet echter nog even op zich wachten. John Hunter was een harde werker die soms wel 18 uur per dag in touw was, terwijl Edward Jenner er een iets minder strenge arbeidsmoraal op nahield.
Toen de pas afgestudeerde arts in 1772 naar Berkeley terugkeerde om er een praktijk te beginnen, bracht hij meer tijd met familie en vrienden door dan in het laboratorium.
John Hunter hield echter het contact met Edward in stand en spoorde hem telkens aan om experimenten uit te voeren.
Nadat Jenner zijn vriend het verhaal van het melkmeisje had verteld, bleef Hunter erop aandringen dat hij ermee aan de slag zou gaan.
In 1796 zette Jenner zich er eindelijk toe om de bewering van het melkmeisje te onderzoeken.
John Hunter was drie jaar eerder gestorven, maar zonder diens aansporingen was Jenner vermoedelijk niet aan het experimenteren geslagen om een middel tegen pokken te vinden.
Tuinmanszoon is proefkonijn
Edward Jenner wilde eerst iemand met koepokken besmetten en vervolgens dezelfde persoon blootstellen aan mensenpokken.
Als het melkmeisje de waarheid had gesproken, zouden de koepokken de patiënt immuun hebben gemaakt. Als proefkonijn koos de arts de 8-jarige James Phipps, de zoon van zijn tuinman.
Kort voor het experiment op James, op 14 mei 1796, nam Jenner vocht uit de koepokkenblaasjes van het lokale melkmeisje Sarah Nelmes af. Hij druppelde het vocht in een wondje op de arm van de jongen, en zes weken later besmette hij James met mensenpokken.
Toen hij zijn proefkonijn 18 dagen later bezocht, was de huid van de jonge James Phipps zo glad als een biljartlaken.
De methode werkte: de besmetting met koepokken had ervoor gezorgd dat de mensenpokken geen effect hadden. De eerste vaccinatie was een feit.
‘Ik zal mijn vervolgexperimenten nu met twee keer zo veel passie uitvoeren,’ schreef Jenner aan een vriend.
Hij noemde de behandeling vaccinatie, naar vacca, het Latijnse woord voor koe. Tot aan het voorjaar van 1798 gaf hij 23 gezonde mensen een behandeling, onder wie zijn zoontje Robert van één.
Het resultaat was voorspelbaar: de koepokken leken het lichaam weerstand te geven tegen de veel gevaarlijkere variant die bij mensen voorkwam.
De patiënt kon de ziekte zelf de baas worden voordat deze zich wist te verspreiden.
Op 17 september 1798 publiceerde Edward Jenner zijn doorbraak onder de titel Een onderzoek van de oorzaken en effecten van Variolæ Vaccinæ.
Nu kon de hele wereld kennisnemen van de nieuwe, werkzame behandeling van de alom gevreesde pokken.

In slechts 14 jaar wist de WHO met een wereldwijde vaccinatie de pokken uit te roeien.
Collega’s willen vaccin tegenhouden
Edward Jenners medeartsen stonden echter bepaald niet te juichen nadat hij zijn resultaten bekendgemaakt had.
De meesten hulden zich in stilzwijgen. Veel artsen, die een vermogen hadden verdiend met variolatie, zaten helemaal niet te wachten op een effectieve behandelmethode van de pokken.
Drie vooraanstaande critici waren de medici Benjamin Moseley, John Gale Jones en William Rowley. In een poging om hun lucratieve business overeind te houden, zagen ze er geen been in om flink met modder te gooien.
Zo beweerde Willam Rowley bijvoorbeeld dat een van zijn patiënten een gezicht als een koeienkop had gekregen nadat hij het vaccin toegediend gekregen had, terwijl een ander op handen en voeten was gaan lopen en aan het loeien was geslagen.
John Gale Jones beweerde dat het koepokkenvaccin koningszeer of scrofulose had veroorzaakt, dat tot opgezwollen halsklieren leidt en in het ergste geval dodelijk is.
Na een paar maanden kreeg Jenner echter bijval van andere collega’s, en al gauw had iedereen de mond vol van de ongelooflijke resultaten.
Zo schreef dr. Matthew Baillie, een gerenommeerde arts in het St. George’s-ziekenhuis in Londen: ‘Het is de baanbrekendste ontdekking in de geschiedenis van de geneeskunde.’
Spaanse expeditie redt miljoenen
Begin 19e eeuw was de sterfte aan de pokken dankzij het vaccin van Jenner sterk gedaald.
Vóór de vaccinaties werd de ziekte in Engeland jaarlijks 3000 mensen per miljoen inwoners fataal – in 1803 was dat aantal gedaald tot 1173 en een jaar later tot nog maar 622.
Het nieuws ging als een lopend vuurtje over de wereld. In Spanje had koning Karel IV met grote belangstelling over de vaccinatie gelezen, en op 20 november 1803 stuurde hij drie fregatten naar Zuid-en Midden-Amerika om de pokken in de koloniën te bestrijden.
De missie was een doorslaand succes: alleen al in Peru vaccineerden artsen meer dan 200.000 mensen en in alle grote steden in Zuid-Amerika zetten de Spanjaarden vaccinatiecentra op.
Toen de expeditieschepen naar Spanje waren teruggekeerd, waren miljoenen mensen gevaccineerd tegen de ooit zo dodelijke ziekte.
‘In de annalen van de geschiedenis kan ik geen ander voorbeeld vinden van zo’n nobele en omvangrijke filantropie,’ schreef een duidelijk ontroerde Edward Jenner aan dr. Francisco Javier de Balmis, die de expeditie had geleid.
Maar verreweg de meeste felicitaties en loftuitingen waren aan Jenner zelf gericht. Tot zijn dood in 1823 ontving hij duizenden bedankbrieven uit de hele wereld.
Een van de afzenders was de Amerikaanse president Thomas Jefferson. Toen deze in 1801 van Jenners pokkenvaccin hoorde, besloot hij zijn gezin en zijn slaven te laten inenten.
Vijf jaar later was geen van hen aan de ziekte overleden, en Jefferson klom in de pen om de man die zijn familie had gered van de kwaal te bedanken:
‘U heeft een van de ergste aandoeningen in de geschiedenis van de mens uitgeroeid. Dankzij u zullen toekomstige naties pokken alleen uit de geschiedenisboeken kennen.’
De voorspelling van Jefferson kwam uit. In 1980 verklaarde de wereldgezondheidsorganisatie WHO de ziekte pokken officieel voor uitgeroeid.