De stalmeester op zijn klompen dacht er het zijne van toen artsen in witte jassen 8 liter bloed aftapten bij een paard.
Begin 20e eeuw stond de genezing van difterie, een epidemische kinderziekte die ademhalingsproblemen en taaie vliezen in de keel veroorzaakt, hoog op het verlanglijstje van geneesheren overal ter wereld. Zo ook in Denemarken.
De artsen van het epidemiologisch instituut in Kopenhagen wisten dat hun collega’s van het Institut Pasteur in Parijs enkele jaren eerder een immuniteitsserum hadden ontwikkeld.
Serum komt van bloedplasma, een gelige vloeistof vol antistoffen die door bloedlichaampjes wordt uitgescheiden als het bloed stolt.
In dit geval wonnen de artsen het serum bij paarden die difterie hadden overleefd. Vervolgens injecteerden ze het bij mensen die difterie hadden of het risico liepen ermee besmet te raken. Deze methode wordt passieve immunisatie genoemd.
In 1903 slaagden de Deense artsen erin 8800 doses te produceren. Dat is nu 117 jaar geleden. En nu moet deze oeroude methode het nieuwe coronavirus, SARS-CoV-2, beteugelen.