Voor hersenwetenschappers en psychologen is het een grote paradox: in veel landen daalt het aantal moorden drastisch, oorlogen worden zeldzamer, de welvaart gaat erop vooruit en er is minder honger, ziekte drukt minder een stempel op het leven en de levensverwachting is hoger dan ooit.
Er zou dus minder reden tot zorg moeten zijn, maar toch zijn mensen banger.
De wereldgezondheidsorganisatie, WHO, schat dat het aantal angststoornissen in de afgelopen tien jaar 15 procent is gestegen.
Er zijn wereldwijd zo’n 264 miljoen mensen die angstig zijn, en circa een op de drie van ons zal op een bepaald moment in zijn of haar leven een ziekelijke angst ontwikkelen.
Angst helpt ons om alert te blijven en in actie te komen in situaties waarin er gevaar dreigt.
In gepaste doses en onder de juiste omstandigheden is angst dus een nuttig alarmsignaal, waardoor we geen donkere steegjes en verlaten zijpaadjes inslaan of ons in riskante financiële avonturen storten.
Maar sommige mensen zijn ziekelijk bang: angst beheerst hun gedachten zozeer dat ze er geen normaal leven door kunnen leiden.

Angst grijpt om zich heen
Volgens de WHO neemt het aantal mensen met angst toe, en vooral de jeugd wordt zwaar getroffen. In een onderzoek onder 22 miljoen Amerikaanse kinderen en jongeren die van 2013 tot 2017 de dokter bezochten, verdubbelde het aantal patiënten met een angststoornis.
Daarom zoeken wetenschappers in het brein van patiënten met angststoornissen naar de oorzaken.
Via hersenscans hebben ze de hersengebieden geïdentificeerd die de angst vergroten of temperen, en genetische veranderingen die optreden na traumatische gebeurtenissen.
En met hun nieuwe kennis hebben ze behandelingen ontwikkeld die de weeffoutjes in de hersenen herstellen – en zelfs een vaccin tegen angststoornissen.
Sociale media wakkeren angst aan
Een deel van de reden voor de toenemende angst is waarschijnlijk dat er meer openheid over psychische stoornissen is, dus meer angstige mensen gaan tegenwoordig naar de dokter en krijgen een diagnose.
Dit effect wordt nog versterkt doordat de medische definities van angst in de loop der jaren zijn veranderd.
Zo werd sociale angst in de jaren 1990 niet als een stoornis gezien, maar als een karaktereigenschap. Maar de meeste onderzoekers zijn het er nu wel over eens dat er steeds meer angst heerst.
Een waarschijnlijke verklaring is dat sociale media bij mensen de druk creëren om aan hun eigen en andermans verwachtingen te voldoen.
Een andere mogelijke verklaring is dat we tegenwoordig over het algemeen minder slapen dan vroeger, en een slaapgebrek kan de hersenen ongunstig beïnvloeden.




Hersenen verhogen en verlagen de angst
Bij een mogelijk gevaar wekt de amygdala in de hersenen instinctief angst op. Ons bewustzijn focust op deze dreiging en versterkt de angst, maar het rationele brein bepaalt of er echt gevaar is of niet.
Bedreiging activeert de amygdala
Als de zintuigen iets engs waarnemen, krijgt de amygdala, die negatieve gevoelens behandelt, zenuwsignalen binnen. Als de amygdala vindt dat je in gevaar bent, beveelt hij het lichaam om stresshormonen aan te maken.
Bij mensen met een angststoornis is de amygdala vaak groter en actiever.
Bewustzijn richt zich op het gevaar
Het hersengebied ACC in de schors van de frontaalkwabben richt onze aandacht op dat wat het belangrijkst is. Het gebied focust op gevaar en zendt signalen naar de amygdala, die de angst versterkt.
Bij mensen met een angststoornis is de ACC groter en actiever.
Verstand tempert de angst
Het gebied vmPFC voor en onder in de frontaalkwabben is betrokken bij zelfbeheersing en rationele besluitvorming. Als het gebied het gevaar klein acht, zendt het signalen naar de amygdala die de angst dempen.
Bij mensen met een angststoornis is de vmPFC inactiever.
Terwijl de oorzaken van de toenemende angst onzeker zijn, is een andere trend juist duidelijk: vrouwen worden er bijna dubbel zo vaak door getroffen als mannen.
Dit komt onder andere doordat de mannelijke en de vrouwelijke geslachtshormonen elk op hun eigen manier de communicatie beïnvloeden tussen zenuwcellen in de hersengebieden die betrokken zijn bij angstreacties.
Zo is er meer testosteron nodig vóór mannen angst gaan voelen, terwijl vrouwen het door hun oestrogeen en progesteron lastiger hebben om te wennen aan herhaalde enge situaties, ook als die ongevaarlijk blijken te zijn.
Van nature hebben alle mensen een instinctieve angst voor plotselinge geluiden of snel naderende voorwerpen.
Andere vormen van angst doen zich op bepaalde momenten in het leven voor wanneer ze relevant zijn.

Vrouwen van alle leeftijden zijn banger
Angst komt ongeveer evenveel voor in alle leeftijdscategorieën, maar bij vrouwen bijna dubbel zo veel als bij mannen.
Zo zijn baby’s bang voor vreemden en afzondering, in de latere jeugd ontstaan er angsten om buitengesloten te worden door de vriendenkring en nog later in het leven zijn alledaagse dingen zoals de gezondheid, financiën en fysieke veiligheid de meest voorkomende oorzaken van angst.
Het is dus volkomen normaal en vaak ook nuttig dat we ons soms zorgen maken en bijvoorbeeld angstig worden wanneer we lezen over een terroristische aanslag.
Maar als de angst de overhand krijgt en je je dag en nacht zorgen maakt bij de gedachte slachtoffer te worden van terrorisme, heb je waarschijnlijk een gegeneraliseerde angst.
Licht zet angst aan en uit
Centraal in de hersenverwerking van alle vormen van angst staat de amygdala, een klein, amandelvormig gebiedje diep in de temporaalkwabben.
De amygdala verwerkt emotionele reacties op indrukken van de zintuigen en op signalen van de inwendige organen.
Het gebied activeert de zogeheten vecht- of vluchtreactie, die het lichaam alert maakt. Als mensen worden blootgesteld aan enge situaties, neemt de activiteit in de amygdala toe, maar bij angstpatiënten is de activiteit hoger dan bij gezonde mensen.
Omgekeerd reageren mensen en dieren met letsel aan de amygdala minder op gevaren, maar zijn ze bijvoorbeeld nieuwsgierig naar slangen in plaats van ze te vermijden.
Virus ent het brein in tegen angst
Onderzoekers hebben een virus ontworpen en hersencellen ermee besmet, waarna deze een stof vormen die het angstcentrum, de amygdala, tempert. De methode werkt goed bij apen, en in de toekomst kunnen mensen mogelijk ook worden ingeënt tegen angst.

Virus laat hersenen een signaalstof aanmaken
Een gen (blauw) dat codeert voor het signaalmolecuul NTF3 wordt ingebracht bij een onschuldig virus (geel). Dit virus wordt in de amygdala gespoten, waar het de zenuwcellen besmet. Die gaan grote hoeveelheden van het signaalmolecuul aanmaken.

Getemperde neuronen geactiveerd in amygdala
De NTF3-signaalmoleculen breken uit de besmette zenuwcellen en hechten zich aan zogeheten NTRK3-receptoren op een bepaald type zenuwcellen. Deze zenuwcellen temperen de activiteit van de amygdala.

Nieuw netwerk vermindert de angst
Door de verbinding tussen signaalmolecuul en receptor groeien de zenuwcellen en vormen ze nieuwe verbindingen. Het nieuwe netwerk van zenuwcellen dempt de activiteit van de amygdala en vermindert daardoor de angst.
Een van de eerste onderzoekers die sterk bewijs leverden voor de cruciale rol van de amygdala bij angst was neuroloog Kay Tye van Stanford University in Californië.
In 2011 maakte ze gebruik van een verfijnde techniek, optogenetica genaamd, om via genetische manipulatie twee genen in te brengen in neuronen – zenuwcellen – onder in de amygdala van muizen.
Deze genen codeerden voor twee lichtgevoelige eiwitten. Via een glasvezel die Tye in de genetisch gemanipuleerde muizenhersenen inbracht, verlichtte ze de amygdala van de dieren en regelde ze de activiteit van zenuwsignalen.
Blauw licht zette de signalen aan, geel licht schakelde ze uit. Zo bleek dat wanneer de amygdala werd geactiveerd, de muizen met typische tekenen van angst reageerden en wegbleven van open gebieden in de kooi.
Maar alle angst verdween op slag toen het gele licht de amygdala uitschakelde, waarna de muizen weer vrij rondscharrelden.
Slang wekt instinctieve angst op
Tyes geavanceerde methode om de activiteit van de amygdala aan te passen en zo het gevoel van angst te reguleren, doet denken aan wat er onder normale omstandigheden in de hersenen gebeurt.
Maar hier wordt de activiteit van de amygdala niet geregeld door gekleurd licht, maar door zenuwbanen uit andere hersengebieden.
Die horen bij de frontaalkwabben, die de cognitieve functies van de hersenen huisvesten: het vermogen om te denken, te analyseren en te plannen.
Ruwweg heeft de amygdala te maken met het onmiddellijke en ongefilterde gevoel van angst, terwijl de cognitieve delen van de hersenen proberen de angst af te stemmen op de situatie en onze eerdere ervaringen.

Uit proeven blijkt dat angst ontstaat in de amygdala. Door lichtgevoelige genen in te brengen bij muizen konden wetenschappers het gebied – en daarmee de angst – aan- en uitzetten.
Zo veroorzaakt het zien van een slang een bijna instinctief gevoel van angst, maar als je een slang over Nederlandse bodem ziet kronkelen die zwart is met twee gele vlekken in de nek, weet je misschien dat het een ongevaarlijke ringslang is.
Dankzij deze kennis kan het vmPFC-gebied voor in de frontaalkwabben dempende signalen naar de amygdala sturen, waardoor de angst afneemt.
Het gebied ACC werkt net andersom en stimuleert de activiteit van de amygdala, zodat het gevoel van angst wordt versterkt.
Als je bijvoorbeeld weet dat de inlandtaipan de giftigste slang ter wereld is, zal de ACC bij het zien ervan stimulerende signalen naar de amygdala sturen, zodat de aanvankelijke instinctieve angst sterker wordt.
Het angstgevoel wordt dus beheerst door een netwerk van zenuwsignalen tussen de amygdala, vmPFC en ACC, en daardoor kan ziekelijke angst optreden als gevolg van een defect in elk van die gebieden.
De psychiater Paolo Brambilla van de universiteit van Milaan nam in 2019 tal van onderzoeken door waarbij andere wetenschappers met verschillende scantechnieken de hersenen van mensen met gegeneraliseerde angst hadden vergeleken met de hersenen van gezonde mensen.
Een waarneming in veel van de 89 onderzoeken was dat zowel de omvang als de activiteit van de amygdala en de ACC, de twee hersengebieden die angst bevorderen, groter waren bij angstpatiënten, terwijl het angstdempende gebied, vmPFC, kleiner en minder actief was.
Bange apen worden ingeënt
De hersenstructuur en de activiteit van de afzonderlijke hersengebieden bepalen dus tot op grote hoogte hoe vatbaar we zijn voor angst.
Biopsycholoog Andrew Fox van de universiteit van Californië in Davis heeft dit feit benut in een experiment uit 2019 waarbij hij apen als het ware inentte, zodat ze niet door angst overmeesterd konden worden.

Angst kent vele gezichten
Angst reikt van fobieën die alleen optreden in specifieke situaties tot paniekaanvallen en PTSS, waarbij symptomen als zweten, hartkloppingen en duizeligheid onaangekondigd kunnen toeslaan. Artsen onderscheiden vijf typen angst.
Fox stelde 46 jonge resusapen bloot aan een enge situatie: een mens ging hun kooi binnen zonder oogcontact met ze te maken.
De angstreactie van ieder individu werd bepaald, waarna de wetenschapper met verschillende moleculairbiologische methoden de genen identificeerde waarvan de activiteit in de amygdala verband kon houden met de reactie van de apen.
Een van die genen was NTF3, dat codeert voor een signaalmolecuul. Hoe actiever het gen was in de amygdala van een aap, hoe groter de neiging van het dier om kalm te blijven in de enge situatie.
Andrew Fox bracht het gen nu aan in een onschadelijk virus en injecteerde dit in de amygdala van vijf van de tien apen, die in de eerste test eenzelfde, matige angstreactie vertoonden.
Een vergelijkbare procedure wordt gebruikt in de experimentele DNA- of RNA-vaccins tegen covid-19. In dit geval moest het virus de zenuwcellen in de amygdala besmetten, zodat ze heel veel van het signaalmolecuul zouden produceren, net als bij de apen die bij de eerste test minder angstig waren.
Toen de ingeënte apen bezoek kregen van een mens die ze niet in de ogen keek, waren ze duidelijk minder angstig dan de niet-ingeënte apen.
Fox en collega’s weten nog niet precies hoe het NTF3-gen de angst weghoudt, maar vermoedelijk stimuleert het signaalmolecuul de vorming van een netwerk van zenuwcellen dat de activiteit van de amygdala tempert.
De onderzoekers gaan dit nader onderzoeken en verwachten dat de methode het begin kan zijn van een geheel nieuwe manier om angst bij mensen te behandelen en te voorkomen.
‘NTF3 is het eerste molecuul waarvan we een oorzakelijk verband met angst bij apen hebben kunnen aantonen. En daar kunnen er honderden of zelfs duizenden van zijn,’ zegt Andrew Fox.

Misbruik verandert kinderbrein
Een van de vormen van angst waar intensief onderzoek naar is gedaan, is PTSS, waarbij een persoon een traumatische gebeurtenis alsmaar herbeleeft.
In verreweg de meeste gevallen kunnen artsen en psychologen een concreet voorval aanwijzen waardoor het syndroom is ontstaan.
Typische slachtoffers van PTSS zijn soldaten die gewelddadige oorlogstaferelen hebben meegemaakt en seksueel misbruikte kinderen.
In een groot overzichtsartikel uit 2020 beschrijft kinderpsychiater Charlotte Cecil van Erasmus MC in Rotterdam hoe misbruik de genen van kinderen blijvend kan veranderen, waardoor de hersenen zich anders gaan gedragen.
Goed gedocumenteerd zijn bijvoorbeeld de veranderingen in de twee genen NR3C1 en SLC6A4, die betrokken zijn bij de manier waarop zenuwcellen in onder andere de amygdala met elkaar communiceren via de signaalstof serotonine.
Misbruik start een biochemisch proces op in de zenuwcellen, die enkele moleculen – methylgroepen – aan de twee genen hechten.
Dit proces, dat we methylatie noemen, verandert de functie van de genen niet, maar maakt ze minder actief, en die verandering is permanent.
Dit betekent waarschijnlijk dat serotonine de communicatie tussen de zenuwcellen in de amygdala niet langer in stand kan houden, wat de reden kan zijn waarom een op de drie misbruikte kinderen PTSS krijgt.
Gelukspillen herstellen genfout
De meeste vormen van angst worden dan ook gekenmerkt door slecht functionerende serotoninesignalering in onder andere de amygdala.
De vaakst gebruikte medicijnen voor angst zijn SSRI’s of gelukspilletjes, en deze herstellen juist het vermogen van de zenuwcellen om via serotonine met elkaar te communiceren.

Therapie werkt iets beter dan een placebobehandeling
Uit een groot angstonderzoek blijkt dat cognitieve therapie maar iets beter werkt dan behandeling met een placebo, en medicatie werkt het best. Het effect van behandelingen varieert echter per type angst.
Maar wellicht kunnen kinderen die misbruikt zijn en PTSS hebben binnenkort een behandeling krijgen die de biologische littekens in hun lichaam die de klachten veroorzaken, verwijdert.
In 2017 toonden Chinese onderzoekers van de universiteit Xi’an Jiaotong aan dat ze de methylgroepen uit genen in de hersenen konden verwijderen en de normale functie van de genen konden herstellen.
Daartoe gebruikten ze de stof 5-Aza-dc, die zich in het DNA van de genen nestelt en voorkomt dat methylgroepen zich aanhechten.
Het lijkt erop dat de stof de methylgroepen op het NTF3-gen verwijdert, dat ertoe geleid had dat de muizen angst ontwikkelden als gevolg van alcoholisme.
De onderzoekers hopen dat injecties met het medicijn ook de methylgroepen uit de twee aangetaste genen bij seksueel misbruikte kinderen kunnen verwijderen.
In dat geval kunnen kinderen wellicht van PTSS herstellen.
Waarom steeds meer mensen zo angstig zijn, weten onderzoekers dus nog niet, maar ze kennen nu wel de angstmechanismen van de hersenen zo goed dat ze de stoornis kunnen behandelen.
En over een paar jaar kunnen medicijnen en vaccins de hersenen er mogelijk van overtuigen dat er niet veel aan de hand is in een relatief veilige wereld.