Vrouwen worden vaak uitgesloten als proefpersonen wanneer onderzoekers een medicijn voor het eerst op mensen uittesten. Circa één op de drie zogeheten fase 1-onderzoeken heeft geen enkele vrouwelijke deelnemer.
Ook als het nieuwe geneesmiddel voor vrouwen bestemd is, zijn vrouwen soms ondervertegenwoordigd in de testfase.
De scheve verdeling doet zich al voor als het geneesmiddel op dieren getest wordt: onderzoekers geven de voorkeur aan mannetjes boven vrouwtjes.
De reden voor de ongelijke verdeling is te vinden in een hardnekkige mythe.
De gevolgen zijn dat de onderzoekers bijwerkingen missen die wel bij vrouwen en niet bij mannen optreden, dat vrouwen een te hoge dosis van het medicijn krijgen of dat artsen vrouwen een behandeling geven die alleen bij mannen werkt.
En de reden voor die ongelijkheid is te vinden in een hardnekkige mythe: dat de hormonale cycli van vrouwen storend zijn in experimenten en dat mannen daarom betrouwbaarder proefpersonen zijn. Maar dat fabeltje is nu doorgeprikt.
Bijwerkingen worden vrouwen fataal
Voordat een medicijn wordt goedgekeurd, moet het allerlei proeven doorstaan. Ten eerste wordt het getest op proefdieren – en jarenlang gebruikten onderzoekers vooral mannetjes. Een studie toonde aan dat mannetjes oververtegenwoordigd zijn op acht van de tien onderzoeksgebieden. In de schrijnendste gevallen zijn er op één vrouwtje vijf mannetjes.
Na de dierproeven moet het medicijn drie fasen van experimenten op mensen doorlopen. In een verslag over 350 fase 1-proeven in de VS had 34,1 procent van de proeven geen vrouwelijke deelnemers, terwijl er geen enkele proef was zonder mannelijke deelnemers.
Die scheve verdeling heeft gevolgen voor vrouwen die later het geneesmiddel krijgen, want daar kunnen vrouwen en mannen heel verschillend op reageren.

Medicijnen zijn levensgevaarlijk voor vrouwen
Ernstige huiduitslag, leverfalen en hartstilstand – onderzoekers zien gevaarlijke bijwerkingen bij vrouwen over het hoofd als ze medicijnen vooral op mannen testen.
Vrouwen wegen gemiddeld minder dan mannen, dus een dosis voor een man kan te hoog zijn voor een vrouw. Vrouwen hebben veelal een lagere enzymactiviteit, stofwisseling en leverfunctie dan mannen, waardoor medicijnen langer in het lichaam blijven en krachtiger zijn.
Over het geheel genomen betekent dit dat vrouwen 50-75 procent meer kans op bijwerkingen hebben dan mannen.
Een voorbeeld van dit probleem is de slaappil Ambien, die veel effectiever bleek bij vrouwen dan bij mannen. De vrouwen die het middel ’s avonds slikten, voelden zich de volgende ochtend nog steeds zo beïnvloed dat hun hersenen vertraagd waren en dat leidde bijvoorbeeld tot een verhoogd aantal verkeersongelukken.
Daarop halveerden de Amerikaanse gezondheidsautoriteiten de aanbevolen dosis voor vrouwen – in 2013, ruim 20 jaar nadat de slaappil op de markt kwam.
Ook mannen hebben een cyclus
De voorkeur voor mannelijke deelnemers (mens en dier) kan mogelijk teruggevoerd worden op rattenproeven uit 1923. Hierbij werd ontdekt dat de resultaten van de vrouwtjesratten meer varieerden dan die van mannetjes vanwege schommelende oestrogeenspiegels van vrouwtjes tijdens de menstruatiecyclus.
Vrouwtjes reageren dus anders op medicijnen, afhankelijk van waar ze in hun cyclus zitten, en dit veroorzaakt schommelingen in de resultaten. En dat willen de wetenschappers vermijden, dus gebruiken ze vooral mannetjes.
Nieuwe studies tonen echter aan dat de oude veronderstelling over de seksen onjuist is – en dat in sommige gevallen mannetjes meer wisselende resultaten geven dan vrouwtjes.

Mannenhormonen schommelen gedurende de dag
Vrouwen zijn niet de enigen met een hormonale cyclus. Studies duiden erop dat mannen in de loop van een dag sterkere gedragsschommelingen vertonen dan vrouwen, mogelijk door wisselende hormoonspiegels. Zo hebben mannen ’s morgens de hoogste testosteronspiegel, die dan in de loop van de dag daalt. Externe factoren kunnen ook het testosterongehalte beïnvloeden – cafeïne en alcohol verhogen het, terwijl stress het verlaagt.
Zogeheten meta-analyses, die allerlei experimenten combineren, laten zien dat de resultaten van vrouwtjesmuizen over het algemeen niet meer verschillen dan die van mannetjesmuizen. Soms was er bij vrouwtjes wel meer variatie, maar in andere gevallen was het andersom.
De bevinding heeft geleid tot nieuwe studies die nagaan waarom mannetjes zo’n grote variatie vertonen, al hebben ze geen maandelijkse hormonale cyclus. In muisproeven bleken de mannetjes een dagelijkse cyclus te hebben die sterker was dan die van vrouwtjes. Iets dergelijks lijkt ook het geval te zijn bij mensen.
Allebei de seksen hebben dus zo hun schommelingen op andere tijdschalen. Bij mannen kan het tijdstip van de dag een grote invloed hebben op het effect van een geneesmiddel, terwijl bij vrouwen vooral de tijd van de maand uitmaakt.
Seksegelijkheid is een must
De studies nodigen uit tot gelijkheid van mannen en vrouwen in experimenten. Maar niet alle proeven moeten evenveel vrouwen als mannen bevatten. Sommige ziekten treffen veel vaker vrouwen dan mannen, dus dan is het zinvol om meer vrouwelijke proefpersonen te hebben.
Gelijkheid zou ook moeten gelden bij dierproeven, want de hormooncycli van dieren lijken op die van ons. Er zijn dus nieuwe richtlijnen nodig over het gebruik van mannetjes en vrouwtjes. Bij slechts 38 procent van de tromboseonderzoeken worden dierenvrouwtjes betrokken, al worden vrouwen er vaker en zwaarder door getroffen dan mannen.

Angst en depressie treffen vrouwen ruim twee keer zo vaak als mannen, maar in nog geen 45 procent van de dierstudies naar deze stoornissen worden vrouwtjes gebruikt.
De onbalans tussen de seksen zal niet vanzelf verdwijnen. Onderzoekers vinden daarom dat vaktijdschriften hogere eisen moeten stellen aan de experimenten die ze publiceren – bijvoorbeeld door uitleg te eisen waarom die proeven een bepaalde geslachtsverdeling hebben.
En stichtingen die wetenschappelijke projecten financieren moeten minder scheutig zijn met geld voor onderzoek dat vrouwen uitsluit zonder onderbouwing.
Gelukkig gaat het de goede kant op. De onderzoekers ontdekten in een rapport uit 2022 dat bij een aantal recente fase 1-onderzoeken 43,8 procent van de proefpersonen vrouwen waren. Tussen 1990 en 2010 lag dat cijfer rond de 22 procent.
De gelijke behandeling van man en vrouw komt dus langzaam op gang.