Walvisjagers in Groenland vingen weleens witte dolfijnen met een bol voorhoofd. Ook vingen ze wel grijze, gevlekte narwals met een eenhoornachtige slagtand.
De doorgewinterde jagers wisten toen al dat narwals en witte dolfijnen zich verplaatsen aan de hand van de seizoenen en het komen en gaan van het ijs. Ze wisten dat de twee dolfijnsoorten 3 tot 5 meter lang worden en tussen de 800 en 1500 kilo wegen. En ze wisten precies waar ze op joegen: narwals en witte dolfijnen.
Maar op een dag in 1990 keken de jagers vreemd op toen ze drie dolfijnen in hun net hadden die ze nog nooit hadden gezien.
De dieren waren zo bijzonder dat een van de walvisjagers een schedel cadeau deed aan een onderzoeker van de universiteit van Kopenhagen. De wetenschappers vroegen zich af of het dier een kruising tussen twee soorten kon zijn, een zogeheten hybride. In die tijd waren ze echter nog niet ver genoeg met DNA-analyses van botten om de hypothese te kunnen testen.
Daardoor bleef het raadsel bijna 30 jaar onopgelost en raakte het in de vergetelheid. Maar nu is de herkomst van de dolfijn dan toch boven water gekomen.