Konden struisvogels ooit vliegen?

Vogels zijn luchtdieren, en als ze hun vliegvermogen verliezen moeten ze in de buurt van vleesetende zoogdieren en reptielen voor hun leven vrezen. Er zijn echter vogels die afstammen van vliegende vogels en zich met succes hebben aangepast aan een ander leven. Het gaat hier om de pinguïn, emoe en struisvogel. Er zijn in Noord-Amerika en Europa 40-70 miljoen jaar oude resten gevonden van de vliegende voorouders van de struisvogel. Andere fossielen toonden aan dat de latere voorouders zich zo’n 40-55 miljoen jaar terug ontwikkelden tot kleine, niet-vliegende vogels op de Aziatische steppes. Die ontwikkelden zich 12 miljoen jaar terug tot giganten, groter dan de huidige struisvogels. Ze leefden in het gebied tussen Mongolië en Zuid-Afrika. Struisvogels hebben kenmerken die hun afkomst verraden. Zo lijkt hun skelet op dat van andere vogels, maar ze gebruiken het voor andere dingen dan vliegen, zoals verleiden en afschrikken. In tegenstelling tot vliegende vogels hebben ze geen borstbeen met een kam voor de aanhechting van vliegspieren. Ter compensatie van het vliegvermogen heeft de struisvogel andere eigenschappen ontwikkeld, waardoor hij zich prima kan redden. Zo is hij bijzonder snel. Hij heeft krachtige, lange poten met samengegroeide tenen waarmee hij snelheden tot wel 70 kilometer per uur kan behalen. Zijn gezichtsvermogen is uitstekend, en met z’n lange hals ziet hij roofdieren al van heel ver aankomen.