Hoe vliegen vogels?
Vliegen vereist een laag gewicht, weinig luchtweerstand en de mogelijkheid om lift en voortstuwing te creëren. Het lijf van vogels voldoet daaraan, met vleugels, sterke borstspieren, een gestroomlijnd lichaam en lichte, holle botten.
De meeste vogels hebben gebogen vleugels, waardoor lucht sneller over de vleugel heen gaat. Aan de onderkant gebeurt het omgekeerde, waardoor er opwaartse druk onder de vleugels ontstaat.
Als vogels eenmaal in de lucht zijn, blijven ze daar door actief of passief te vliegen.
Bij actief vliegen gebruiken vogels de borstspieren om via spierkracht in de lucht te blijven.
Bij passief vliegen kantelen vogels hun vleugels zo, dat ze constant lift hebben.
Niet alle vogels kunnen vliegen. Sommige soorten, zoals de struisvogel, zijn te zwaar om te kunnen vliegen doordat hun borstspieren niet sterk genoeg zijn.
Veel vogels die niet kunnen vliegen komen van eilanden waar ze niet werden bedreigd door roofdieren.