Charles Darwin bijt nerveus op zijn nagels. Het is 1871, en de Engelse natuurhistoricus wacht gespannen af hoe zijn nieuwste theorie over seksuele selectie zal worden ontvangen.
Darwin heeft zojuist het boek The Descent of Man and Selection in Relation to Sex gepubliceerd, een vervolg op het 12 jaar oude en zeer omstreden On the Origin of Species. Hierin stelde Darwin dat de diersoorten niet door God zijn geschapen, maar het resultaat zijn van miljarden jaren natuurlijke selectie. Alleen de sterkste en best aangepaste soorten overleven.
De natuurlijke selectie in zijn eerste boek verklaart echter niet waarom dieren als de pauw en het edelhert zo’n uitbundig uiterlijk hebben, dat het aanpassingsvermogen en de overlevingskansen niet ten goede komt.
De heersende opvatting in de 19e eeuw was dat schoonheid in de natuur het werk van God is, maar Darwin oppert dat het fraaie uiterlijk van de dieren niet dient voor het plezier van mensen, maar om partners aan te trekken omwille van de voortplanting. Als natuurlijke selectie de strijd is om te overleven, is seksuele selectie de strijd om je voort te planten.
Maar seksuele selectie kan natuurlijke selectie tegenwerken, en een extreme focus op voortplanting kan funest zijn voor het voortbestaan van de soort.
Sekseverschil roeit soorten uit
De nieuwe theorie werd gemengd ontvangen en de meeste biologen zien seksuele selectie sindsdien als een onderdeel van natuurlijke selectie: doordat de mannetjes zich richten op het aantrekken van vrouwtjes, kunnen die de beste genen kiezen, wat het succes van de soort op de lange termijn waarborgt. Een nieuw onderzoek ondersteunt echter Darwins theorie van seksuele selectie.
Onderzoekers uit de VS keken naar de relatie tussen de uitstervingssnelheid en de sekseverschillen bij 93 uitgestorven soorten van de mosselkreeft Ostracoda.